Header / Cover Image for 'Geen medailles meer bij zwemmen'
Header / Cover Image for 'Geen medailles meer bij zwemmen'

Geen medailles meer bij zwemmen

Een tijd geleden las ik in de krant een berichtje over dat de zwembond gaat stoppen met medailles bij jeugdzwemmen. Ook willen ze geen ranglijsten en geen finales meer, totdat kinderen 11 jaar of ouder zijn.

In eerste instantie dacht ik er weinig van. Ik heb onthouden dat ik iets erover had gelezen, maar niet dat ik het de moeite waard vond er verder naar te kijken. De laatste weken, echter, is dit steeds opnieuw in het nieuws gekomen. Denk aan dit filmpje van het NOS Jeugdjournaal, of de vele columns in kranten die hier een mening over hadden.

Als spellenmaker van het eerste uur, en sporter voor het leven, zal mijn eerste reactie geen verrassing zijn: “Wat een onzin!”

Ik heb mij in het verleden vaker uitgelaten over dit soort keuzes, maar alleen als korte opmerkingen bij andere artikelen (eventueel in het Engels). In dit artikel wil ik met iets meer diepgang uitleggen waarom dit soort veranderingen niet goed zijn.

Dit doe ik tevens omdat ik zeer teleurgesteld ben in de kwaliteit van de meeste van die columns. Ze zeggen vaak helemaal niks. Ze leggen uit wat de zwembond van plan is, zegen dan iets als “Kom op zeg, je mag wel wat verwachten van kinderen! Niet zo aanstellen!” en dan is de column alweer voorbij. Dat is gewoon een ongefundeerde mening op de saaiste mogelijke wijze delen. Óf je maakt je mening sterk onderbouwd, óf je maakt de column heel interessant op andere wijze (grappig, creatief, absurd). Maar goed, daar schrijf ik wel een ander artikel over.

Waarom willen ze jeugdwedstrijden afschaffen?

Het antwoord hierop zal niet verrassen. Ze willen dat iedereen zich gelijk voelt, dat kinderen gewoon kunnen spelen zonder prestatiedruk, en dat er niet onnodige stress bij komt voor de kinderen. Ook is er een veiligheidsargument voor jonge kinderen die een groter verdrinkingsgevaar hebben. Als iedereen hartstikke serieus met zo’n wedstrijd is, missen ze misschien Pietje die van de druk onder water gaat en niet meer boven komt.

Dit is allemaal heel begrijpelijk. Ik ben het hier grotendeels zelfs mee eens, en ik ben het zeker eens met het algemene idee hierachter.

Veiligheid is belangrijker dan een verzonnen spelletje. Dat kinderen bewegen en spelen is belangrijker dan dat ze medailles winnen. Groepsdruk en social dynamieken spelen in alle menselijke situaties een grote rol, en wedstrijden zorgen dat kinderen zich gaan vergelijken … en per definitie een groot deel van de kinderen als de verliezer uit die vergelijking komt.

Ik ben het volledig eens met kinderen vrijheid geven en laten spelen, en met stress en prestatiedruk weghalen. De prestatiedruk van school, bijvoorbeeld, heeft met grote kans bijgedragen aan mijn eigen chronische ziekte.

Maaaaaaaar dat betekent niet dat zulke regels de beste uitwerking zijn. Dat het afschaffen van alles wat in de buurt van competitief komt de beste oplossing is.

Winnen is net zo belangrijk als meedoen

Elk spel heeft een doel. Bij Monopoly wil je als laatste overblijven met al het geld en alle huisjes. Bij Mario moet je het eind van het level bereiken voordat je dood bent. En bij zwemmen heb je als doel om zo snel mogelijk de overkant te bereiken.

En als je een doel hebt, dan kan je dus per definitie winnen of verliezen. Het maakt niet uit hoe hard je het wegmoffelt, het maakt niet uit als je “iedereen een troostprijs geeft”, alle kinderen weten of ze hebben gewonnen of verloren. Elk kind dat het doel van zwemmen begrijpt, weet hoe goed ze dat doel hebben bereikt. Ze weten dat ze tweede zijn geworden, ook al schrijf je het niet op een papiertje. Ze weten dat ze laatste zijn geworden, want alle andere deelnemers zijn al uit het bad geklommen.

Mensen zijn competitief van nature. Ik heb behoorlijk veel coöperatieve spellen gemaakt en gespeeld—waarin je dus samenwerkt tegen het spel, in plaats van tegen elkaar—en zelfs dan gaan mensen van nature competities beginnen. “Maar ik heb veel méér bijgedragen aan de groep dan jij!” “Volgens mij heb IK de meeste monsters verslagen, hoor!” Jong en oud, iedereen doet het, op kleine dingen en grote dingen. Al haal je de competitie uit de jeugdwedstrijden, de jeugd stopt de competitie gewoon lekker terug.

Dus, eerste argument, dit zijn vrij drastische maatregelen om behoorlijk weinig te bereiken. In het beste geval zullen een paar kinderen inderdaad totaal niet meer competitief zijn en geen enkele druk voelen, top. In alle waarschijnlijkheid gaan de wedstrijden redelijk zoals vroeger, maar nu hebben winnaars nauwelijks beloning voor hun moeite en verliezen ze motivatie, terwijl resultaten dus niet meer bij te houden of te vinden zijn.

Het doel van elke sport, of je het nou serieus beoefent of niet, is winnen. Dat is een feit.

Maar het hebben van het doel is belangrijk, niet het winnen zelf.

Zonder doel, zonder winnaar, heb je nou eenmaal geen sport of spel. Maar het bereiken van dat doel is niet belangrijk; het spelen van het spel is belangrijk. Het gaat om de reis, niet de eindbestemming.

Het bestaan van het doel geeft je motivatie om zo hard mogelijk te zwemmen. Je geniet van dat zwemmen, en wordt sterk, vanwege de sport zelf. Of je aan het einde wint … is bijzaak.

Het bestaan van het doel maakt de sport mogelijk. Het maakt een competitie zo interessant en intens mogelijk, met alle deelnemers zo gemotiveerd mogelijk om er het leukste van te maken. Het weghalen van het doel, het weghalen van een duidelijke winnaar en verliezer, is praktisch hetzelfde als het weghalen van het hele spel.

Een uitspraak als “meedoen belangrijker is dan winnen” is paradoxaal. Meedoen betekent dat je begrijpt dat er te winnen valt en dat je daar een gooi naar doet. Als winnen je écht niet interesseert, dan doe je ofwel überhaupt niet mee, ofwel je doet mee voor spek en bonen. En dan verpest je het spel voor jezelf en anderen.

Hoe leuk is het om te voetballen tegen iemand die stilstaat en niks doet? Iemand die elke bal gewoon in het doel laat rollen en nauwelijks een hand uitsteekt? Hartstikke fijn dat zij meedoen het belangrijkst vinden en totaal geen moeite doen om te winnen. Daarmee hebben ze het wel verpest voor zichzelf en alle medespelers.

Hoe leuk is het om op de camping te badmintonnen als iemand niet echt meespeelt, maar steeds op z’n mobiel zit of begint te kletsen met een teamgenoot midden op het veld? Hartstikke leuk dat zij niks geven om winnen. Maar dat betekent per definitie dat ze niet het spel spelen én het voor anderen minder leuk maken.

Nee, winnaars en medailles weghalen bereikt niks anders dan dat elke wedstrijd verwatert. Zonder iets om voor te strijden, zonder doel om te winnen, doen mensen veel minder moeite en bestaat er eigenlijk geen spel meer. Als op alle manieren duidelijk wordt gemaakt dat het niks uitmaakt of je laatste wordt, dan ga je geen enkele moeite doen om te verbeteren, of een nieuwe strategie te proberen, of te dromen dat je de volgende wedstrijd wél een goede uitslag krijgt.

Wat we kinderen moeten leren

In plaats daarvan lijkt het mij handig om kinderen (of iedereen, eigenlijk) een “sportieve mind-set” te leren. Namelijk,

Ik ga mijn stinkende best doen om te winnen. Of ik daadwerkelijk aan het einde heb gewonnen is niet van levensbelang.

Het gaat om de reis, niet de eindbestemming. Maar de eindbestemming is nodig om je te motiveren de reis te maken.

Ik heb veel bordspellen gespeeld in mijn leven. De allerbeste spellen waren met mensen die hun uiterste best deden om te winnen, een uur lang, met gewaagde strategieën, emotionele manipulatie en weet ik het. Dát is het leuke deel. Dát is het deel dat inspanning kost, en plezier oplevert, en je goed laat voelen als je een goede zet hebt uitgevogeld.

En dan aan het einde wint … iemand. Je krijgt felicitaties, misschien een cadeau voor de vorm (“dan mag jij de volgende chipszak openmaken!”), en we gaan door met het volgende spel. We spelen absoluut om te winnen, maar we halen onze schouders op over wie de winnaar blijkt te zijn aan het einde. Ook al geven we niks om die uiteindelijke winnaar, we spelen wél voor de winst. We gaan die winst niet afzwakken en kleineren door te zeggen “meedoen is belangrijker dan winnen”, of door lekker geen winnaar te benoemen aan het einde.

Op dezelfde manier heb ik veel gesport in mijn leven, in veel verschillende situaties. De leukste momenten waren wanneer we, bijvoorbeeld met gym op de middelbare school, echt serieus probeerden te voetballen. Het gaat nergens over, behalve dan dat één team de rest van de week mag opscheppen dat ze dit potje hebben gewonnen. Maar het is leuk, en spannend, en iedereen rent zich kapot en maakt gekke slidings.

Vergelijk dat met die gymuren waar je de helft van de mensen mist, en de docent wil perse dat je honkbal speelt. Iedereen staat lusteloos op het veld. Ze doen wel mee, dat wel, anders wordt de gymdocent boos. Maar doen ze écht mee? Nee, want ze geven niks om winnen. Ze geven niks om het spel. Niemand rent echt, niemand doet echt moeite de bal goed te raken, en je bent gewoon een saai uur van je leven aan het verspillen.

Als je tegen mij een sport gaat doen, dan zal ik mijn uiterste best doen om te winnen. Ik zal mijn broek openscheuren met een sliding over gras bezaaid met takken. Ik zal mijn arm bijna uit de kom halen om een badminton shuttle nog terug te krijgen (of om een onfortuinlijke andere campinggast te redden van diezelfde shuttle in diens gezicht). Dat maakt het leuk. Dat maakt het spannend. En vervolgens zal ik geen fuck geven om of ik daadwerkelijk aan het einde de winnaar ben.

En daarmee komen we bij de crux van het verhaal.

Waar halen mensen plezier en motivatie uit?

Ik heb dus veel ervaring met spellen maken en spelen. Ik probeer een professionele spellenmaker te zijn, wat betekent dat ik zelfs boeken heb gelezen over “waarom mensen spellen spelen” en “wat is plezier eigenlijk?”.

En ik heb geleerd dat mensen voornamelijk motivatie halen uit twee dingen.

  • Geven om iets.
  • Een beloning krijgen.

Als jij geeft om het spel dat je speelt, ga je het veel intensiever spelen. Als jij geeft om op tijd op school komen, ga je keihard fietsen om het nog te redden. En dat geeft plezier. Steeds meer onderzoek laat zien dat “geven om dingen = gevoel van plezier/voldoening”.

Toen ik dit leerde begreep ik ineens heel erg veel over mezelf. Dankzij ons geweldige onderwijssysteem ben ik jaren lang mijn vermogen kwijt geweest om “dingen leuk te vinden”. Dat vermogen is jammer genoeg nog steeds niet echt terug, hoewel het nu beter gaat. En waarom? Omdat ik dus besefte dat ik niet “niks leuk vind” … maar dat ik “nergens om geef”. Dát was het onderliggende probleem. Zodra ik ging focussen op waar ik nog iets om gaf, kwam een beetje plezier en motivatie vanzelf terug. Ik geef bijvoorbeeld om onderwijs en hoeveel beter het zou kunnen zijn. Dus toen ben ik gaan werken aan educatieve spellen, en puzzels, en verhalen, en plotseling kwam plezier terug in vrijwel exact dezelfde dingen die eerst geen plezier meer gaven. (Als je mijn eerste boeken leest, die ik in eigen beheer heb uitgebracht, kun je vrij makkelijk merken dat ik absoluut geen zin had om die boeken te schrijven …)

Oftewel, “geven om dingen = gevoel van plezier/voldoening”.

Het alternatief is het krijgen van een (externe) beloning. Zoals een medaille. Zoals de hoogste plek op een ranglijst. Zoals een prijs voor de winnaar. Je zou kunnen zeggen dat “geven om dingen” een intrinsieke motivatie is, vanuit jouw binnenste. Beloningen zijn extrinsieke motivatie.

Een zwakkere variant is als je wordt gestraft als je iets niet doet, maar onderzoek wijst uit dat dit niet daadwerkelijk gedrag permanent verandert en voornamelijk stress en angst oplevert. Mensen belonen voor goed gedrag is vrijwel altijd beter.

Moet je voorstellen. In plaats van een gouden medaille voor de winnaar … wordt er gewoon iets afgepakt van de verliezer. Dat is het verschil tussen “belonen van wat je goed vindt” en “straffen wat je niet goed vindt”.

In ieders leven zullen deze twee dingen langs elkaar bestaan. Soms heb je meer intrinsieke motivatie; soms heb je die extrinsieke motivatie nodig.

Zoals ik hopelijk goed heb uitgelegd, zal het stoppen met medailles, ranglijsten, etcetera allebei wegnemen. Als je niet speelt om te winnen, geef je vrijwel niks om het spel; je speelt niet ten volste en hebt weinig plezier terwijl je het doet. Als je geen beloning vastmaakt aan winnen, heb je vanzelfsprekend ook geen externe beloning.

Waar gaan kinderen de motivatie vandaan halen om hiervoor moeite te doen? Om toch maar weer te gaan sporten, ook al wil ons apenbrein lui zijn en op de bank hangen? Hoe krijg je ooit nog spannende wedstrijden? Gaan we straks compleet verbaasd zijn dat veel kinderen ermee stoppen omdat ze “er niet zo’n plezier meer in hebben”?

Conclusie

Ik zal het nog even kort samenvatten.

Elk spel heeft een doel, en elk doel brengt een rangschikking in het behalen van dat doel (winnaars of verliezers). Dit is cruciaal; anders bestaat de hele sport niet. De beste wedstrijden komen van spelers die allemaal echt willen winnen. Plezier en motivatie komt van geven om dingen, en in dit geval dus geven om dat je wint. Als dat niet werkt, komt het van externe beloningen zoals medailles of de hoogste plaats op een podium.

Als je dat ook weghaalt krijg je dus zinloze wedstrijden en spelers die er net zo weinig zin in hebben. En als kinderen er nog wél zin in hebben … komt het waarschijnlijk omdat ze stiekem achter de schermen toch lekker competitief zijn geworden. (“Maar ik was sneller dan jij laatst!”)

Het hebben van het doel is belangrijk, niet hoe goed je hem uiteindelijk behaalt. Reis komt voor bestemming. Werk kneiterhard om je wedstrijd te winnen, en of je uiteindelijk wint is bijzaak.

Als kinderen (en volwassenen, laten we eerlijk zijn) die mind-set kan worden bijgebracht, dan zou alles zoveel beter zijn.

Externe beloningen zoals medailles, en ware competitie, kunnen cruciaal zijn in het motiveren van dit gedrag. Ik ben zelf een hyperactief persoon, wat er praktisch op neerkomt dat ik zonder iets van externe beloning compleet de weg kwijt ben. Het voelt dan vaak fysiek onmogelijk om focus en prioriteit te geven aan iets, omdat alles in mijn hoofd dan “even belangrijk” is. Omdat ik toch al een tekort aan dopamine heb en niks doen altijd minder moeite kost dan toch maar gaan sporten. Maar zoiets simpels als “je speelt om te winnen, en je wordt gefeliciteerd als je gewonnen hebt” is al voldoende “beloning” voor mij om er vol voor te gaan.

En dan heb ik het nog niet eens gehad over het feit dat iets verbieden/weghouden voor kinderen tot een willekeurige leeftijd altijd een super dom idee is. Geen enkele competitie tot 10 jaar? En dan, als ze 11 zijn, krijgen ze een whiplash doordat ineens alles wél competitief is? Iets waarmee ze dus niet hebben leren omgaan, omdat ze er zogenaamd niet mee in aanraking mochten komen tot die tijd?

Hetzelfde met dingen als alcohol. Veel jongeren zuipen veel te veel omdat ze hun hele leven daarvoor kunstmatig zijn weggehouden bij alcohol. Het maakt enerzijds dat ze extreem nieuwsgierig zijn en het per sé willen doen zodra het mag, en anderzijds dat ze dus geen ervaring ermee hebben en hun eigen lichaam vernielen.

Behandel kinderen gewoon net zoals volwassenen, met dezelfde vrijheid. En als je dat niet wilt, introduceer dingen dan geleidelijk. Het ene jaar komen medailles erbij. Het volgende jaar komen ranglijsten erbij. Het jaar daarop worden de regels strikter. Enzovoort.

En weet je, aan het eind van de dag, is deze specifieke verandering natuurlijk niet het einde van de wereld. Prima joh! Ik haal mijn schouders op, het zal wel. Maar het is een glijdende schaal. Eentje die ik nu al tien à twintig jaar meemaak, waarin elke vorm van competitie slecht zou moeten zijn, en kinderen kunstmatig worden weggehouden van elke soort van potentiële tegenslag, en we zien nu al de effecten daarvan. Een hele generatie die niks meer doet, geen doelen meer heeft, nergens motivatie voor heeft, steeds ongezonder wordt, en bij de eerste tegenslag de rest van de week in bed blijft liggen om series te kijken.

Dat waren mijn gedachten voor vandaag,

Tiamo