Dit verhaal was mijn inzending voor de kleinschalige schrijfwedstrijd “Mijn Hit”, deadline 31 December 2023. Niet gewonnen, natuurlijk, anders zou ik het hier niet gratis op mijn blog mogen zetten ;)
Het idee was dat je jouw “hit” nam (een populair nummer dat je veel hebt geluisterd of veel voor je betekent) en daaromheen een verhaal schreef. Zoals altijd dacht mijn hoofd weer te moeilijk en koos ik een nummer waarvan ik achteraf realiseerde dat het waarschijnlijk niet voldeed aan hun definitie van een “hit”. Ach ja, ik schrijf zo’n superkort verhaal op oudjaarsochtend, ben redelijk tevreden ermee, en ga door met mijn leven. Misschien vind jij het ook leuk om te lezen!
Het nummer dat ik had gekozen was “Mooi” van Maarten van Roozendaal. Dit is een Spotify link: Mooi. Maar de live uitvoering is, zoals meestal, veel mooier en echter.
Vandaag was Erik’s laatste dag.
Op zijn werk, dat zeker. Niet meer in het donker uren in de file. Zinloze commando’s van de baas. Doorwerken tot zijn lichaam klaagde met elke hartslag.
Van zijn relatie, dat ook. Wees eerlijk, die was allang voorbij. Ze stuurde hem inmiddels een berichtje als ze wegging. Een berichtje. Hij stuurde niks terug.
Zijn badmintoncarrière ging ook vandaag met pensioen. Hij had weinig illusies over zijn talent om de shuttle precies buiten het veld te slaan.
De laatste dag van zijn dromen. Al zijn notities lagen uitgespreid over zijn bureau, uit elkaar geschoven zodat iemand die de kamer betrad ze wel moest opmerken. Geen van zijn droomverhalen was geschreven, maar het was het eerste dat ze zouden vinden.
Blijkbaar hoopte hij nog dat de ideeën een leven na hem hadden. Hoe sterk dat gevoel ook was, hij kon het niet meer aanraken.
Hij stapte in de auto. Het was al licht. Vogels floten. Lente was aangebroken.
Zijn gedachten klaarden op, maar hij stond het niet toe. Nee, hij had de beslissing gemaakt. Mensen die twijfelden en wachtten, die waren pas zwak. Zijn buurvrouw die goedemorgen zei keek hij expres chagrijnig aan.
Zie je wel, weer file. Weer stilstaan in een muffe auto op weg naar een plek waar hij niet wilde zijn.
Hij reed de lange brug op die de Rijn overstak. Zijn trillende hand zweefde over de versnellingspook. Bezwete vingers gleden herhaaldelijk van het stuur. De dunne metalen hekken aan zijn rechterhand snelden voorbij en het water golfde tientallen meters onder hem.
Eén draai. Eén flits naar rechts. En dan—
De auto’s voor hem stopten. Erik trapte op de rem en ontweek hen maar net. De hele brug bevroor naar zijn voorbeeld.
Mensen links en rechts van hem stapten uit. Erik pakte zijn tas vol kostbare spullen en volgde.
Tientallen auto’s hadden geremd voor een groep overstekende konijntjes, in het gras na het uiteinde van de brug. Twee jonge vrouwen sloegen een hand voor de mond en maakten “oh” en “ah” klanken. Een man bukte en gebruikte wortels om een klein konijntje dat achterbleef aan te sporen bij de groep te blijven.
Het wás schattig. Erik stond het niet toe. Hij moest lachen om het feit dat een man precies een zak wortels mee had—om een halve snelweg die plat lag voor babykonijntjes—maar dwong zijn gezicht strak.
“Poppetje gezien, kastje dicht!” riep hij toen ze bijna veilig waren overgestoken. “Doorrijden! En snel aub!”
Een paar toeschouwers schreeuwden hun steun. De meeste keken hem chagrijnig aan. Erik draaide om en zag dat een zwerm vogels was neergestreken bovenop zijn stilstaande auto.
Hij zwaaide wild zijn armen, totdat hij ze weer liet hangen. Wat deed hij moeilijk? Hij was net niet eens van plan om naar werk te gaan, en nu commandeerde hij anderen om nog op tijd te komen?
Waarom zat hij nog in die auto als hij het haatte? Waarom moesten die vogels weg?
Het was een prachtige, zonnige ochtend vol leven en liefde. Hij had alle tijd. Hij had een lichaam en hoofd dat werkte. Kan iets mooier dan het mooi is?
Nee, het zwaarste was niet om die gedachtes te hebben. Het zwaarste was om ze toe te staan.
Hij liep weg.
Wie hem net nog steunde, schreeuwde nu vloeken vanwege zijn auto die alles barricadeerde. Wie hem net chagrijnig aankeek, liep mee.
Ze liepen door grasvelden, nog nat van ochtenddauw, onder wijde wilgen en pas gewassen luchten. Begeleid door prachtige vogelconcerten, plukten ze bloemen en bereikten de stad te voet. Ze stopten bij een kinderboerderij om de lammetjes te knuffelen. Ze stopten een uur bij een bankje omdat hij toevallig precies in een warme zonnestraal stond, als ware een teken van god.
Hij stuurde zijn vriendin een berichtje. Dertig seconden typen. Was dat nou zo moeilijk? Een uur later liep ze mee.
Badmintonspullen zaten toevallig in zijn tas. Een waslijn werd hun net. Hij sloeg alle shuttles uit; ze vonden het hilarisch. Ze speelden, aangevuld door vreemdelingen, tot zijn lichaam klaagde met elke hartslag. Uitgeput lag hij in een bloemenveld, starend naar het firmament. Genot.
Toch?
Erik zat nog steeds in de auto, op de brug. Hij stopte met toeteren en schreeuwen dat ze moesten doorrijden, en stapte uit. Hij was goddank dus nog één keer een jonge lente waard.
“Luister iedereen,” schreeuwde hij. “Ik heb een idee.”