Ik heb al vaker verteld dat ik een improviserend schrijver ben.
Ik bedenk een algemeen idee, of een leuk begin, of iets van een concept … en dan ga ik schrijven. Ik schrijf elke dag de volgende paar hoofdstukken, verzin het verhaal ter plekke, en probeer op ervaring en intuïtie naar een einde toe te werken.
Dit werkt geweldig voor mij. Véél beter dan toen ik alles probeerde te plannen of vooraf te structureren. Op deze manier heb ik mijn fantasyboek (400 pagina’s) van een paar maanden geleden in praktisch 4 weken zowel bedacht als geschreven.
Maar het werkt niet altijd. Op dit moment werk ik aan een jongerenroman. Géén fantasy, compleet realistisch, gegrond op een waargebeurd verhaal uit mijn leven.
En ik loop me toch een partij vast.
Dit heeft ook andere redenen: ik heb minder ervaring met dit genre, het concept is erg bijzonder en vraagt wat “out of the box” denken, mijn gezondheidsproblemen spelen op en maken het lastig te concentreren.
Maar één van de hoofdredenen is simpelweg dat ik niet zomaar alles kan bedenken wat ik wil.
In een fantasyverhaal zijn alle remmen los.
“Oh, dit personage zou eigenlijk een obstakel moeten tegenkomen nu. Iets dat zijn kracht weghaalt, of hem laat twijfelen, of iets van zijn persoonlijkheid uitlicht. Weet je wat? We verzinnen een magische plek die je krachten langzaam laat afzwakken! Weet je wat? Onze held drinkt per ongeluk sap van een boom die giftig is en zijn lichaam verandert!”
Maar in een realistisch verhaal, waar veel dingen vaststaan of welbekende regels moeten volgen, werkt dat niet zo.
Bijvoorbeeld, in mijn boek is iemand overleden en proberen ze in diens bestanden te komen voor informatie. Maar diens account/apparaat is natuurlijk beschermd met een wachtwoord. (Dit is echt een belangrijke rode draad in het boek. Als het uitkomt zal je het, hopelijk, begrijpen.)
In een fantasyboek kan je wel iets leuks verzinnen waarom ze er niet inkomen. En dan vervolgens een net zo’n leuke manier waarop het alsnog lukt.
Alles kan! Het voorwerp kan een vloek over zich heen hebben. Het voorwerp kan alleen “ingezien” worden door iemand met een “puur hart”, of weet ik veel wat. Als je het voorwerp aanraakt, schiet het weg. Het voorwerp is magisch, en een deel van de personages is niet magisch en kan het niet eens zien.
Maar in de echte wereld … zijn oplossingen vaak ofwel saai en overduidelijk, ofwel modderig en complex.
Iedereen weet dat mensen wachtwoorden opschrijven of opslaan ergens. Zo niet, hoef je alleen in hun mail te komen, dat wordt gebruikt om wachtwoorden te resetten. En als dat niet werkt, kan je “brute force” doen: een stukje code schrijven dat alle wachtwoorden probeert tot het succes heeft.
Er is niet veel anders. Je kunt hiermee weinig onverwachts doen.
“Oh, als we het wachtwoord TIAMO proberen wist de computer zijn eigen harde schijf. Waarom zou iemand dit doen? Hoe zou je dit überhaupt instellen? Ach ja, er was geen enkele manier voor ons om dit te voorspellen!”
Er is geen spanning, geen vooruitgang, het is allemaal maar saai. En als je realistisch wilt blijven, dan komt er een berg nuance bij die een verhaal vaak niet kan gebruiken. (Dat maakt het langer, rommeliger, minder gestroomlijnd. En gewoon niet interessant.)
Bijvoorbeeld, in dit geval is dit apparaat onderdeel van een politieonderzoek. Dus de politie wil die apparaten hacken en erin komen. Maar daar zitten regels aan vast, een hele procedure, die in de meeste gevallen eindigt met een brief van de Officier van Justitie die zegt: “nope, het mag niet, blijf ervan af!”
Is dat leuk om te lezen? Nee, ik denk het niet.
En daarom is fantasy, voor mijn schrijfstijl, een beter genre. Mijn hoofd wil ter plekke leuke dingen verzinnen, en fantasy geeft geweldige middelen om dat goed te doen.
Bij dit boek ben ik onbewust steeds verder vooruit gaan plannen, steeds meer gaan wachten tot ik een strak plan had voordat ik ging schrijven. Wat vooral demotiveert en het boek meer een boodschappenlijstje maakt.
Maar het heeft ook nog een tweede reden. Als je mijn voorbeeld hierboven leest, met de manieren waarop je dit probleem oplost in een fantasyboek, zie je dat mijn oplossingen heel … thematisch zijn.
Bijvoorbeeld, het voorwerp kan alleen opgepakt/ingezien door iemand met een “puur hart”. Dit is een hele simpele regel. Maar hij werkt. Personage A kan het misschien niet pakken, personage B wel, en je snapt waarom. En de regel zegt dus meteen iets over de personages. Personage A heeft iets wat niet helemaal zuiver is. Het geeft allemaal extra inhoud, extra emotie, extra lagen aan het verhaal.
Dáár is fantasy, in mijn ogen, voor bedoeld: het distilleren van waarheden over mensen in simpele magische regels.
Een manier om de nuance, de saaiheid, de complexiteit van veel situaties in de echte wereld weg te gooien. En te vervangen door een pure regel die dezelfde boodschap met meer directe kracht brengt.
(Ik begrijp dan ook niet waarom zoveel mensen een hekel hebben aan fantasy en het uit principe niet lezen en geen kans geven. Ik denk dat het komt doordat er, vanzelfsprekend, ook veel bagger is. Vele trilogieën met dikke boeken en cliché gebeurtenissen: als je er een leest, heb je ze allemaal gelezen, en altijd het idee dat het ook met 100,000 woorden minder had gekund.)
(Mijn moeder heeft het vaker gezegd: “nee, dingen met magie, dingen die compleet verzonnen zijn enzo, dat is echt niks voor mij” Ik wacht nog op het moment dat ze ontdekt dat alle verhalen verzonnen zijn.)
Dus daarom zal ik vooral fantasy schrijven, nu en in de toekomst. Omdat het voor mij het beste genre is. Het helpt enorm met ter plekke improviseren en fantaseren, en de fantasierijke aspecten kunnen op simpele wijze een krachtige betekenis in een verhaal stoppen.