Vergelijk de onderstaande zinnen:
A: “Ik heb friet gehaald bij dat tentje De Olifant”
B: “Ik heb slapchips aangetrokken bij staanzeil Het Slurfbeest”
Welke is leuker? (Hint: het is B. Zeg B!) Waarom is B leuker? Ik heb geen idee, maar ik weet wel dat ik dat altijd zo heb gevoeld.
Meestal zoeken mensen synoniemen voor de afwisseling, of in de hoop een simpelere expressie tegen te komen. Ik niet. Als ik in een vrolijke bui ben zoek ik vaak langere, nog complexere synoniemen. (Als ik niet in een vrolijke bui ben schrijf ik het liefst zo kort en efficiënt mogelijk.)
Doorgaans betekent dit dat het woord niet eens bestaat, waardoor ik deze taalkundige vondsten over de jaren nepsynoniemen ben gaan noemen. Ze betekenen niet exact hetzelfde, maar met een beetje fantasie functioneren ze prima als synoniemen. Zo kan slapchips slaan op chips die niet goed genoeg gebakken is (en daardoor slap is), of chips die slap smaakt. Maar met de juiste context ziet men dat het gewoon een eenvoudige beschrijving van friet betreft.
Maar, waarom zou je dat in vredesnaam doen? Het heeft allemaal te maken met het ritme van een tekst; hoe een tekst “zingt”. Vaak zorgt een goedgeplaatst nepsynoniem voor een zin die duizend maal vloeiender en interessanter klinkt. Ik gebruik deze nepsynoniemen dan ook vooral voor liedteksten, kinderverhalen, sprookjes, en verhalen die komisch bedoeld zijn.
Ik zal nog een voorbeeld geven:
A: “Ach Peter, wat ben je toch een grote grappenmaker!”
B: “Ach Petermans, wat ben je toch een reuzachtige grollensmid!”
De tweede zin voelt toch veel interessanter? En als je dit een beetje over-the-top vindt, kun je dezelfde techniek ook op meer “normale” zinnen toepassen. Kijk maar eens naar de verschillende manieren om onderstaande actie te beschrijven.
A: Henk pakte een glas melk. Hij dronk het glas leeg. Toen liep hij de trap op.
B: Henk pakte een glas melk en dronk deze leeg terwijl hij de trap opliep.
C: Henk greep een glazen melkhouder en slurpte deze eenzaam terwijl hij de tredenberg beklom.
De eerste is heel efficiënt, maar loopt voor geen meter. De tweede loopt prima, maar iedereen vraagt zich af: “Waarom vertel je dit? Hadden deze woorden niet aan een meer interessante actie besteed kunnen worden?” Maar bij de derde denkt iedereen dat je de meeste interessante actie ooit beschrijft.
Uiteindelijk leest men verhalen omdat ze interessant zijn. Ze zijn geïnteresseerd naar wat er gaat gebeuren met het hoofdpersonage, wie de moord heeft gepleegd, of de twee hoofdpersonen uiteindelijk gaan trouwen, hoe de wereld eruit zou zien als de aliens komen, etc. Met deze nepsynoniemen kun je heel wat interesse in elke zin brengen.
Maar, je zegt altijd dat je zo kort en simpel mogelijk moet schrijven. Waar slaat dit advies dan op? Zoals altijd: alles met mate. Als de actie op zichzelf al interessant genoeg is, moet je zo bondig mogelijk schrijven. Als de zin op zichzelf al genoeg emotie en/of nieuwe informatie bevat, maak het alsjeblieft niet nog ingewikkelder. Maar juist voor de saaie zinnen, die soms toch echt nodig zijn, biedt dit een uitkomst.
Soms moet je nou eenmaal vertellen dat iemand een trap opliep en een glas melk leegdronk. Anders leest de lezer plots “Henk ontmoet zijn zusje op de overloop en geeft haar het laatste beetje melk”, en vraagt zich af waar in vredesnaam dat volle glas melk gebleven is, en hoe Henk zich naar boven heeft geteleporteerd.
Vandaar het advies: gebruik nepsynoniemen, maar gebruik ze met mate. (Of niet. Doe wat jij leuk vindt. Niet andermans stijl jatten! :p)
Als laatste nog wat voorbeelden van nepsynoniemen. (Ik heb hiervan geen lijst, en al helemaal geen nepsynoniemenwoordenboek, dus wat je in dit artikel tegenkomt is simpelweg het eerste dat mijn hoofd binnenkomt. Het is niet alsof ik jarenlang tevergeefs heb lopen nadenken over nepsynoniemen voor “mondharmonica” en “grappenmaker”, en dat ik niet verder ben gekomen dan onderstaand lijstje.)
Mondharmonica = Lipleesinstrument (Liplier/Liplyra) = Lipluchtversiersel = Bekblaasinstrument
Grappenmaker = Gniffeluitvinder = Grollensmid = Kakelkoning = Lachleider (of Leider van de Lach)
Olifant = slurfbeest (en Giraffe = langnekdier)