Dit artikel bevat hoofdstuk 11 t/m 14 van een kort verhaal dat ik lang, lang geleden heb geschreven. (Gij zijt gewaarschuwd.) Verdere uitleg + inhoudsopgave vindt men hier: Le Conte De Fées
Hoofdstuk 11
Het was weer overvol in het clubhuis. Wat je ook deed, en hoe belangrijk het ook was, je moest altijd door een garderobe vol rokende wezens. Delamora deed haar mouw voor haar neus en mond. Ze rende door naar de ontvangstruimte, met een bar, en meerdere tafels waaraan mensen pokerden of andere spellen speelden. Nee, geen Risk, of Monopoly, maar échte goede feeënspellen.
Daarachter kwam je eindelijk in de balzaal, waar elk jaar de universiteit een gala hield. Het was de perfecte plek voor deze bijeenkomst. Henk kende iedereen in het clubhuis beter dan zijn eigen duim en werd veelvuldig begroet. Zelfs de meest serieuze spelers, in de donkere hoekjes, met zonnebrillen op en schemerlampen gericht op de kaarten, waren blij hem te zien en stopten met spelen voor een praatje. Een zeer kort praatje, want Delamora maakte duidelijk verder te willen door Henk met haar paraplu te porren en stug door te lopen.
Ze opende de zware stalen deur en zag iedereen al zitten, met de zeven dwergen op hogere stoelen aan de ene kant – alsof ze een jury waren die de vergadering leidden – en de rest op normale stoelen aan de andere kant. Ze keken allemaal tegelijk om en gebaarden naar een vrije stoel in de hoek. Deze was apart gezet om rekening te houden met haar kont, maar dat zeiden ze maar niet.
Henk nam plaats aan de andere kant van de tafel. De woordvoerder van de zeven dwergen stond op en klapte een groot scherm uit. Het bedekte volledig de felgekleurde antieke wand achter hen, en de rest van de dwergen stapten opzij.
‘Wij brengen groot nieuws! Wij zijn even weg geweest, en hebben niks van ons laten horen, maar dat komt door onze grootse acties! Wij hebben ontdekt wanneer, in Dathalem, de Geheime Grote Markt plaats zal vinden! En we hebben een plek bemachtigt voor ons hele dorp!’
Een ontzettend luid gejuich deed heel Delamoradorp opkijken en denken dat ze wereldkampioen waren geworden. Iedereen sprong op en gaf elkaar een knuffel, begon te dansen, en riep vrolijke kreten. Pas tien minuten later ging iedereen met lachende gezichten zitten.
De Geheime Grote Markt was een grote markt, zoals je misschien al had geraden, die elk jaar werd gehouden. De organisatie was altijd anders en altijd geheim. Één iemand van de organisatie werd expres “het lek”, die de informatie per ongeluk aan mensen moest doorspelen. Zo kwam elk jaar een andere, gevarieerde, groep winkeliers opdagen voor de markt. Vroeger speelde men gemene spelletjes om anderen weg te houden, en was er altijd ruzie om de beste plek. Nu kreeg iedereen een gelijke kans, en iedereen die zijn best deed om het geheim te ontrafelen, was aanwezig. De markt was groots juist door haar kleinheid.
Toen de dwergen een spoor vonden op hun handelaarskaart, hadden ze deze overhaast en zonder aankondiging gevolgd. Na al deze moeite wilden ze zeker niet dat anderen het ook te weten kwamen, dus wilden ze pas informatie geven als ze zeker waren dat er niet stiekem ergens een Krakko bostrol verstopt zat. De rust was wedergekeerd in de balzaal, en een andere dwerg, gespecialiseerd in missies, reizen en overtochten, nam het woord.
‘We vertrokken morgenochtend in het donker. Als we verzamelen in de kelder van de snoepwinkel, kunnen we onopgemerkt het bos in en een directe weg naar Dathalem nemen. Onze speciale kaart geeft de kortste route aan. Hiervoor moeten we de Randreuzen in het westen ontwijken, want voordat we langs hun strenge stam zijn is het alweer kerst.’
‘Wat mogen we allemaal meenemen?’ vroeg Delamora meteen, terwijl ze haar tasje erbij pakte.
‘Eén tas. Slechts spullen die je wilt verkopen, spullen om jezelf te verzorgen, en je toverstok. Met meer mogen we de stad niet in. En niks van ijzer! De controle is strenger geworden sinds de tandpastaterrorist van vijf jaar geleden – véél strenger. Neem dus ook geen tubes mee, ongeacht wat erin zit, want dat vertrouwen ze niet.’
Hij stapte van het opstapje en seinde de burgemeester. Deze toverde de geluidsblokkade van de deur. Deze was erop gezet zodat mensen niet konden meeluisteren. Afluisteraars konden wel horen dat er gepraat werd, maar het geluid was vervormd, dus je kon er niks van maken.
De zeven dwergen verlieten de zaal als eerste. Delamora rende achter hen aan, want ze had nog vele vragen, maar toen ze zich eenmaal door de deuren had gewurmd waren de dwergen al weg. Hoe kunnen ze nou zo snel weg zijn? Ze zag alleen nog Henk het clubhuis uitlopen, druk in gesprek met Boris. Uiteindelijk liep ze eenzaam en alleen als laatste uit het clubhuis naar buiten.
** **
** **
Hoofdstuk 12
De laatste reizigers kwamen binnen en klapten de schuine houten deurtjes dicht. Het opstapje voor de ruimte werd weggehaald en verstopt. Alle ramen verduisterd; ook van de snoepwinkel boven deze kelder.
De zeven dwergen haalden potjes met tamme lichtvliegjes uit hun tassen. Ze haalden de deksels ervan af, en binnen enkele seconden was de ruimte gevuld met prachtige lichtbolletjes. De ruis van hun wapperende vleugeltjes was aangenaam om naar te luisteren, alsof een lentebriesje door de ruimte woei.
Alle wezens praatten er vrolijk op los. Ze stonden opeengepakt in het midden van de grijze lage ruimte: de hoeken waren overladen met houten rommel tot aan het plafond. De kinderen hadden hier geen moeite mee en probeerden bovenop de stapels te klimmen. Hun ouders bespraken in alle kleuren en maten hoe geweldig de grote markt wel niet was, en hoe geweldig hun kindertjes het zouden vinden.
De groep was nog groter dan verwacht. Het vereiste heel wat discipline om deze onopgemerkt door het bos te loodsen.
‘Berend, leg die hamer neer! Sascha, niet uit het raam klimmen!’ De reisleider probeerde overal bovenuit te komen, maar het lukte niet. De minister van OZ kwam naar voren en liet voordat iemand het doorhad een zwijgspreuk los. Deze magie mocht alleen in noodgevallen worden gebruikt, aangezien het iemands mond dichtplakt voor zolang als de uitspreker het maar wilde.
De reisleider zuchtte diep en vervolgde zijn verhaal op fluistertoon.
‘Dankzij jullie gerotzooi hebben we nog maar weinig tijd. Ik neem aan dat jullie de voorschriften hebben gevolgd, we hebben geen tijd om het te controleren! Ook neem ik aan dat jullie snappen dat niemand ons mag horen.’
De reisleider knikte naar de minister, die iedereen hun spraak weer teruggaf. Hijzelf stond inmiddels al bij de uitgang van de kelder. Hij wachtte tot iedereen hem aankeek, telde af van vijf naar nul, en duwde zachtjes de deuren open.
In plaats van buitenlucht verscheen nóg een gang. ‘Dit is een oude vluchtroute, voor toen het nog oorlog was met de Draken. Pas op! Het is niet overal even veilig meer.’ De reisleider liet iedereen zien hoe je de gang kon doorkruisen zonder je zwaar te verwonden. Uiteindelijk rende de groep, gek geworden van het pikkedonker en de constante vleermuisgeluiden, een grot uit die enkele kilometers van het dorp verwijderd was.
Gelukkig was er in dit duistere bos een bospad om te volgen. Om niet op te vallen zetten de dwergen hun lichtvliegjes op de dimstand, en zorgden ze ervoor dat ze netjes verspreid waren over de hele groep. De hele reis werd bijna niks gezegd. Iedereen was bang geluid te maken. Men liep dicht op elkaar, en met elke huilende wolf persten ze zich nog meer samen, en versnelden hun pas nog meer. Al na een half uur lopen – of eerder rennen – waren ze halverwege de reis.
Een omheining van Galkersteen versperde de weg. Deze zwarte steensoort was alleen bewerkbaar door de Randreuzen. Voor elk ander wezen was het ondoordringbaar, en daarom gebruikten de reuzen het als beveiliging voor hun gebied. Omdat de reuzen niet de ergste waren, hadden ze gelukkig wel enkele poorten voor reizigers die erlangs moesten.
De reisleider wees naar een stapel rotsen aan de rechterkant en gebaarde dat daar een poort zat. Een luide kreun deed de hele groep bevriezen, alsof hun voeten vastplakten aan de grond. ‘De reuzen worden wakker,’ zei de reisleider hijgend, ‘we moeten snel zijn!’
Alle ouders namen hun kinderen op hun rug en begonnen aan de tocht over de rotsen. De reisleider wist dat de route een uur lang bergopwaarts lopen was, maar zei het maar niet, want men was al zo uitgeput. Aan het begin van de rotsroute was de weg netjes geplaveid, en afgeschermd met hekken en waarschuwingsborden. Hoe hoger ze kwamen, echter, hoe dunner de weg, hoe scherper de rotsen, en hoe meer reuzen onder hen geïrriteerd naar boven staarden.
Pas toen ze honderd meter aan hoogte hadden gewonnen zagen ze in de verte licht. Delamoradorp was nog steeds zwart, maar langzaamaan gingen de lampen aan, en liepen hier en daar feeën over straat. Dit uitzicht maakte de groep minder gespannen, ook al werd de route steeds gevaarlijker.
‘Nog twee bochten,’ zei de reisleider, die een voorsprong had op de rest van de groep. ‘En dan zijn we op de grote rotstoren, ook wel de Rotstor, want dat is een palindroom.’ Hij giechelde; de rest van de groep keek hem boos aan. De stoet reizigers besloeg de hele oppervlakte van de vierkante rots. Links en rechts brokkelden kleine stukjes steen af, en de groep drukte zich nog verder op elkaar. Boris liet zijn bagage uit zijn hand glippen. Hij rende er achteraan, maar werd meteen door iedereen teruggetrokken.
‘Niet rennen! Eén verkeerde stap en we vallen allemaal honderd meter naar beneden! Sst!’
‘Jij ben hier degene die aan het schreeuwen en roepen –’
‘Ik ben hier de reisleider.’
Achterin begon iemand te springen. ‘Wat zei ik nou?’ Steeds meer mensen sprongen mee. Zelfs de reisleider zelf voelde de behoefte om te springen. Hij keek omlaag: de hele rots was bedekt met ijs. Als ze niet in beweging bleven, zouden hun voeten bevriezen.
Na een snelle sprint kwamen ze boven. Daar hadden eerdere reizigers bankjes in elkaar getimmerd, waar iedereen nu met groot plezier opsprong. De rond zoevende lichtvliegjes waren niet meer nodig, en werden een voor een door de dwergen gevangen. Hadden we daar maar een spreuk voor, mompelden ze allemaal.
‘Over het gebied van de Randreuzen is honderden jaren geleden een houten brug gemaakt. We zijn nu op drie maal de hoogte van een gemiddelde Randreus, dus ze kunnen ons niks maken. Er is slechts één voorwaarde: niet met meer dan tien tegelijk op de brug! Dat houten ding kan het niet aan. En wezens met zware bagage tellen als twee wezens!’
Iedereen knikte, maar deed niets. ‘We hebben nog maar een half uur tot de markt begint! Tjup tjup!’ riep een van de dwergen. Men stond mopperend op en slenterde over de bruggen. Met elke stap zwaaiden deze verder naar links en rechts. De kinderen werden strak vastgehouden; sommige ouders bonden hun kinderen zelfs aan zich vast met een stuk touw.
Als laatste sloot een gefrustreerde Boris de groep af. ‘Waarom kunnen de feeën in ons gezelschap ons niet gewoon naar Dathalem toe toveren?’
‘Omdat, zoals iedereen weet,’ zei de reisleider met een glimlach, ‘tot ver rond Dathalem een anti-teleporteer-bezwering geldt. Een zeer krachtige. Anders kon iedereen elke dag even snel kijken of de grote markt er was, en dan viel het hele idee in duigen.’
Uiteindelijk stond de hele groep veilig en wel op de laatste brug, klaar voor de grote afdaling. Boris kende dit gebied en zag dat ze nog maar weinig tijd hadden. Hij liep naar Henk en fluisterde in zijn oor. Deze sprintte op zijn beurt naar de reisleider, die al de berg afrende. Aan deze kant kon dat, want het waren geen rotsen meer, maar een mossige en grassige heuvel.
Eenmaal aangekomen fluisterde Henk iets in zijn oor en de reisleider sloeg prompt linksaf. Zonder uitleg kwam de hele groep ineens op een andere baan. Een soort hindernisbaan van hout, hoog in de bomen. Ze zigzagden door het bos, terwijl ze om de drie bomen een stapje omlaag sprongen. De kinderen hadden er plezier in, maar de ouders maakten zich zorgen over dat ze steeds sneller en sneller omlaag raasden.
Ineens hield de baan op – nog vijf meter boven de grond. Iedereen begon te gillen, maar de reisleider gebaarde rustig te blijven, en plonsde drie tellen later in het water. Ze waren aangekomen in één van de drie Meren bij Dathalam, de kleinste en meest ondiepe. De andere meren waren veel groter en kwamen zelfs uit in het gebied van de bostrollen.
‘WAT IS –’ Er volgde slechts geblup. Zelfs wezens die het zagen aankomen konden niet meer afremmen en gingen gillend kopje onder. De politie van Delamoradorp sloot de groep af en was wél slim genoeg om even van het pad af te wijken. Ze namen posities in aan de rand van het meer en staken hun handen uit om mensen uit het water te trekken.
De reisleider zwom naar de politie en rolde op de kant. ‘Zou ik uw horloge mogen hebben?’ vroeg hij, zijn hele gezicht druipend.
‘… nee?’ De officier keek verbaasd naar zijn prachtig glimmende Rolex.
‘Vertrouw me nou maar,’ en hij schudde het horloge al langzaam van zijn hand. De officier stond het toe.
De reisleider wees naar de grote weg, waarachter de toegangspoort tot Dathalem stond. Daarvoor liepen twee mannen, gehuld in camouflerende gewaden, met een zware uitrusting om en een safarihoed op. Ze kletsten luidruchtig en stopten om de haverklap om naar een paddenstoel te turen of een bloem te plukken.
De reisleider keek naar de zon, zette zichzelf op de juiste plek, en gebruikte het horloge om lichtsignalen te seinen naar de bewakers. Ze herkenden het meteen en renden naar het meer.
‘Jerry en Terry boswachters tot uw dienst!’ Jerry stootte zijn vriend aan. ‘Sorry, hele serieuze bewakers tot uw dienst!’
‘Nou, de situatie is – u ziet het zelf wel denk ik.’
‘Ja. Jerry, sta daar niet als een lamme zak, ga eens helpen!’ Terry richtte zich tot de politie. ‘Uiterst curieus, vrienden. Niet alleen hoort jullie route hier niet eens langs te gaan, ook is de rest van de welbekende boomstamroute weggevaagd!’
‘Hoe komt u er toch bij,’ zei Boris, die de slechtste dag van zijn leven had.
‘Nou ja, simpele observaties. Jerry, sneller!’ Terry zelf deed niks. Hij pakte een vergrootglas en liep rondjes om het meer om het mysterie van de verdwenen boomstammen te ontrafelen.
Zodra iedereen aan de kant was, sprongen de dwergen meteen po een verhoging. ‘Hop jongens! Mars! Nog maar twintig minuten tot de grote markt, en de aftrap is het belangrijkste deel van de dag. Een twee drie vier, een twee drie vier –’ De rest volgde, hoewel ze niet begrepen waarom ze steeds opnieuw begonnen met tellen. Nog maar een paar honderd meter en ze bereikten de magische, legendarische, mythische, prachtige toegangspoort tot Dathalem.
** **
** **
Hoofdstuk 13
De grote markt zou de grote markt niet zijn zonder een overvloed aan magische dingetjes en datjes. Zo ook de toegangspoort. Het registreerde iedereen die binnenkwam in een magisch register, welke ergens in een luchtkasteel boven Dathalem werd bijgehouden. Deze hield bij wie iemand was en wanneer hij was aangekomen. Maar deze plaatste ook een tijdelijk merk op de bezoekers, waarmee de beveiliging deze de hele dag konden volgen. Dat was ook ingevoerd sinds de tandpastaterrorist.
Iedereen uit Delamoradorp was eindelijk binnen. Ze keken hun ogen uit. Naar de felgekleurde hemelwoningen rondom het megaplein, gesierd door een fontein in het midden die elk uur van kleur veranderde. De patronen van de tegels veranderden ook, maar niet ieder uur. Als je op een tegel stapte, schoot deze naar een andere kleur, en stuurde deze verandering ook door naar omringende tegels. Zo werden, bij iedere voetstap, prachtige kleurrijke patronen over de hele vloer gestuurd.
De hemelwoningen waren typische elfenwoningen. Ze hingen hoog in de lucht, hadden gekromde daken en schoorsteentjes, prachtig gekleurde ramen en deuren, en onderlinge bruggen van stevige klimop. De hemelwoningen waren voor deze gelegenheid wat hoger geplaatst, want de grote markt kende meerdere verdiepingen.
Men kwam binnen op de begane grond, maar via magische trappen kon je op de volgende verdieping komen. Elke volgende verdieping bestond uit een grote cirkelende overloop die aan de stadsmuur was vastgemaakt. Zelfs het weer boven dit gebied was betoverd! En natuurlijk was op zo’n dag alleen zonneschijn en vreugde geoorloofd.
De groep spatte uiteen. De mensen die voedsel verkochten – zoals Henk en Delamora – vertrokken zoals gewoonlijk naar de achterkant van het plein, waar ze op een verhoging stonden. Iedereen wist namelijk: voedsel is het allerbelangrijkst!
Ook dit jaar had de organisatie een groter aantal “gewone bezoekers” toegelaten. Mensen die niet uit het sprookjesbos kwamen, maar een andere wereld. Zoals de zeevaarderszonne, een klein land aangrenzend aan het bos.
Iedereen had in een mum van tijd zijn kraampje opgezet en alle wonderlijke spullen uitgestald. Massa’s mensen omringden elk kraampje, op zoek naar de beste, nieuwste, mooiste, lekkerste producten.
Meestal spraken groepen van tevoren een tactiek af, om zoveel mogelijk mensen op zich af te krijgen. Zo werkten ook Henk en Delamora samen. Ze stonden zo ver mogelijk uit elkaar, en maakten tegen elke bezoeker reclame voor de ander. Terwijl Delamora iemands cupcake inpakt, vertelt ze even hoe lekker de broden van de bakker waren. Het werkte goed.
Totdat, dwars door het plein, ineens een lange wachtrij stond. De wachtrij was maar voor één kraampje: dat van Delamora.
‘Je hebt door dat driekwart van het plein voor jouw kraampje staat?’ zei Henk, die langskwam omdat er niemand meer naar hem kwam.
‘Sorry Henk, ik ben even druk bezig!’ riep Delamora, terwijl ze weer drie klanten tegelijk bediende.
‘Zo te zien zal je dat nog wel even zijn!’
Een eenhoorn viel in. ‘Ja! Dit kan toch niet meer zo? Mijn kraampje loopt al twintig jaar als een stoomtrein, voor zover die loopt, en nu gaan al mijn klanten ineens cupcakes kopen? Het is nota bene tijd voor lunch, geen tea time!’
Alle omringende kraampjes werden woedend. Er kwam een tweede wachtrij van boze kraampjeshouders, die probeerden nog klanten van Delamora af te pakken.
‘Ik sta hier toch niet mijn tijd te verdoen, terwijl een of andere fee duidelijk een plan heeft bedacht om roet in het eten te gooien!’
‘Waarom zou ze roet in het eten gooien? Dat is toch helemaal niet lekker?’ zei Henk.
‘Nee, maar misschien zit er wel iets anders magisch in haar eten!’
Delamora zei niets en behandelde slechts haar klanten, die allemaal boos naar de rood aanlopende kraamhouders keken. Bijna alle bezoekers stonden om haar heen. Het hele plein was angstvallig leeg, maar rond haar kraampje was één grote vlek.
Henk wurmde zich opnieuw door de menigte heen om Delamora een halt toe te roepen. Anderen probeerden bij haar voorraad te komen. Hier en daar ontstond een opstootje. De politieagenten snelden naar de menigte, terwijl ze vertrekkende ondernemers probeerden over te halen te blijven.
Een groep journalisten probeerde een verklaring van Delamora te krijgen. Ze hadden cameramannen erbij gehaald en deden live verslag van de situatie. Terwijl een helikopter op de grote lege plek van het plein wilde landen, verscheen recht daaronder ineens een man. Een gigantische lichtflits blies iedereen om hem heen tegen de stadsmuur. Het weer boven de stad sloeg om naar hagel en regen.
De man stuurde een goed gerichte zwarte bliksemflits richting de menigte en bracht iedereen tot stilstand. De tijd was bevroren. Gele stroomstoten vlogen van de bubbel af, en een paars krachtveld werd steeds groter. Henk had zich nog net erbuiten kunnen houden.
Een luide knal klonk. Als een granaat. Iedereen was tijdelijk doof. Hun oren piepten, terwijl de man uit de schaduw van de helikopter liep en zijn gezicht liet zien. Terwijl iedereens gehoor langzaam terugkwam, maakten ze de weg vrij voor de man. De cupcakes die iedereen at waren ook tegen de muur gevlogen en uiteengespat, wat gek genoeg hele mooie muurschilderingen gaf.
‘Ik, de minister van Ongewone Zaken, ben hier gekomen om Delamora, echte naam Cora, te arresteren wegens illegale magie!’
Zonder iets te zeggen, zonder ook maar één blik, liep Delamora van de ophoging en liet zich inrekenen. Handboeien waren niet nodig. Ze liet zich vrijwillig met de minister van OZ teleporteren naar haar veroordeling. Achter haar keek Henk toe hoe ze wegliep. Hij knikte naar de minister, en teleporteerde op precies hetzelfde moment weg.
De grote markt werd meteen gesloten. Nadat men het weer beter had getoverd en flink boos naar Delamora had gekeken.
** **
** **
Hoofdstuk 14
‘Stilte in de zaal! Voor de zevenduizendste keer!’ De rechter had er genoeg van. Hij sloeg al een halfuur met zijn hamer op de tafel, maar hij had het idee dat de tafel nog eerder kapot was, dan dat mensen stil bleven. Zo’n spontane rechtszaak was ook opwindend, maar op deze manier was er geen beginnen aan.
‘Wil de verdachte ook weer gaan zitten!?’ schreeuwde hij.
‘Maar mijnheer, jullie moeten echt grotere stoelen kopen!’
‘Volgens mij ligt het probleem niet bij ons, mevrouw.’
Een luide ‘ooh!’ steeg op uit de zaal. Eindelijk had hij de aandacht.
‘Wij zijn hier plotseling bijeengroepen om rechtszaak betreffende de aanklacht jegens Delamora, ofwel Cora. Laten we hopen dat we dit kort kunnen houden. Ik richt me nu rechtstreeks tot Delamora.’ Hij richtte zich rechtstreeks tot Delamora.
‘Bent u schuldig?’
‘Niet schuldig.’
De hele zaal zuchtte van teleurstelling. ‘Dan geef ik nu de minister het woord.’
De minister stond op. ‘Edelachtbare, ik heb mij twee getuigen. Henk en iemand die anoniem wil blijven. Ik geef Henk het woord.’
De minister ging zitten, Henk stond op. Hij liep achter het bankje vandaan en ging recht voor Delamora staan.
‘U zegt niet schuldig te zijn aan illegale magie?’
‘Dat klopt.’
‘Jammer, jammer. Dan moeten we door. Waarom denkt u dat zoveel mensen naar uw kraampje kwamen op de markt? Het leek wel alsof ze … betoverd waren.’
‘Ik denk liever dat het komt door mijn uitzinnig goede cupcakes.’
‘Aha! Ze speelt de arrogantie-kaart!’ riep de achtste dwerg. Henk schrok en vertrok naar zijn plaats. De achtste dwerg projecteerde iets op de muur.
‘Dit zijn resultaten van het onderzoek naar Delamora’s cupcakes. Men ziet normale ingrediënten, zoals bloem en chocolade, maar dan ineens zien we iets wat onze computer niet herkend! PG6, een nooit eerder gemaakte stof. Groter dan PG5, welke een paar jaar geleden illegaal werd gemaakt. Niet alleen is deze stof groot, het heeft een enorme magische lading. Zo groot, dat je er zwarte magie in kan plaatsen zonder dat iemand het merkt.’
‘Dit is een schande!’
‘Niet elkaar onderbreken!’ riep de rechter. Hij dronk even wat om zijn stem te smeren.
‘Wat heeft mevrouw Delamora hierop te zeggen? In beschaafde taal, graag?’
‘Onzin. Klinkklare onzin. Ik, de vrolijke, mollige fee, die een revolutionaire nieuwe stof maakt? Ik zie het al voor me!’
‘Hou maar op met je schijnheilige mantel, we weten allemaal wie je bent. Cora les Fero, beruchte maffiabazin van de Spaanse feeënkust Tortuga. Toen we zogenaamd op reis waren vonden we jullie schuilplaats, met revolutionaire apparaten en magie.’
Cora schoot uit haar stoel, voor zover ze er in zat.
‘Oké. Ik beken. Ik heb met magie mijn cupcakes onweerstaanbaar gemaakt. Maar ik deed het om mijn familie te redden! Jullie hebben niet eens door hoeveel pijn ik moest lijden! Zien jullie mijn kont? Niet te missen hè? Van slechte magie komt een slecht uiterlijk, maar ik heb het over voor mijn familie. En wat jij, minister van OZ? Jij gooit liever je medemens in de cel, dan dat je iets over hebt voor de Delamora familie! En dwergen: jullie zijn verraders! Wat is nou belangrijker? Een mensenleven of één slechte dag in je winkel?’
Ze wilde doorgaan, maar haar advocaat trok haar omlaag. Henk kwam uit eigen initiatief naar voren.
‘We begrijpen het. In ieder geval, ik begrijp je. Heel goed zelfs, ik kom zelf uit een gezin van twaalf mensen en moest het grootste deel onderhouden door slechts simpel brood te verkopen. Maar ik heb het gered, zonder illegale bezigheden.’
Henk keek de zaal rond, hopend op steun, maar eigenlijk was dit voor iedereen de eerste keer dat ze het hoorden. Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken.
‘Ik kwam met de acht dwergen op de proppen, maar dat was slechts om je te behoeden voor alles wat je nog van plan was. Je denkt misschien dat je een geweldige maffiabazin bent, maar jouw eigen bende houdt je al jaren in de gaten. Hoe vaak heb ik ’s avonds wel niet een stel ongure figuren de verkeerde weg naar jouw huis gewezen?! Hoe vaak heb ik wel niet de betovering van je “magische hek” hersteld?!’
Henk begon te huilen. ‘Allemaal vanwege de leuke tijd die we samen hadden, en dat ging ik niet opgeven. Ik had je allang door, en toch hield ik van je. Jij hebt mij gedumpt bij het eerste het beste vuiltje aan de lucht. En als ik niet zoveel voor je voelde, was je voor mij ook slechts het vuiltje in de lucht.’
Het was misschien niet de beste afsluiter, maar Cora was geraakt. Ze wilde Henk in de armen springen, maar de rechter wilde de zaak afsluiten. Cora’s advocaat stak daar een stokje voor. Ze sprong zo snel op dat haar stoel naar achter vloog, en vroeg de aandacht door op een fluitje te blazen.
‘Iedereen denkt hier zomaar vrolijk mee de zaal uit te kunnen lopen? Henk, heb jij niet de minister betrokken bij deze kwestie? En sinds wanneer heb jij toestemming een persoon te stalken met behulp van zeven – sorry, acht – dwergen? En hoe komt het dat, op weg naar de Grote Markt, ineens de baan weg is? Zomaar foetsie, net op het moment dat mijn cliënte er de oversteek maakt?’ De advocaat liep rood aan.
Henk had na de toespraak van net al het zelfbewustzijn verloren en greep in.
‘Ja, en dat denken wij met een reden! Het is de plicht van het volk om niet zelf in te grijpen, maar de minister erbij te halen bij zaken als deze. De zeven dwergen zijn bevriend met Cora en zijn dan ook geen stalkers te noemen! Desalniettemin was het niet slechts Cora die er de oversteek maakte, maar het hele dorp, al mijn vrienden voor het leven. Nooit zal ik ze in gevaar brengen!’
De rechter hervatte nu de orde in deze zaak. ‘Goed dan, goed dan. Gaat allemaal weer zitten en ik verzoek nu om eindelijk absolute stilte in de zaal. Het wordt ontoerekeningsvatbaarheid voor de dame, toestemming van de minister voor Henk en zijn dwergen, wat ons leidt tot een taakstraf voor Cora les Fero.’
De rechter sloot snel de zitting voordat iemand nog iets ertegenin kon werpen. Hij verwachtte morgen een voorstel van Cora voor de taakstraf, anders bedachten ze er zelf een, en dan was ze nog lang niet jarig. Cora verliet meteen de rechtszaal, achter Henk aan, die bijna huilend de zaal uit vluchtte.
Wat daarbuiten gebeurde is nooit verteld, maar we weten dat de taakstraf van Cora in de bakkerszaak van Henk heeft plaatsgevonden. Ze leefden nog lang, en gelukkig, en Cora met een veel minder dikke kont.