Header / Cover Image for 'De December Kronieken – Sinterklaas Begint (Deel 1)'
Header / Cover Image for 'De December Kronieken – Sinterklaas Begint (Deel 1)'

De December Kronieken – Sinterklaas Begint (Deel 1)

Voor uitleg/overzicht/andere delen van dit verhaal: De December Kronieken

PROLOOG

Och, wat kon hij goed gitaarspelen en zingen. Elke noot liet hij prachtig klinken. Elk liedje bleef dagen in je hoofd zitten. De concertzalen vulden zichzelf, en groeiden mee met zijn succes. Tien jaar lang speelde hij avond na avond hele zalen plat, en inspireerde menig jongeman ook magistrale meeslepende muziek te maken.

Hij heette Rasna. Na jaren van rondtoeren was zijn energie op, en hij wilde weleens iets anders doen dan weer een nieuw melodietje bedenken. Hij had genoeg geld om de komende vijftig jaar ruim van te kunnen leven. Nog meer dan dat zelfs. Hij had geld over, en wilde er iets goeds mee doen.

Toen hij er met zijn vrienden over sprak, noemden die hem een gek. Ze zeiden dat hij gewoon de nieuwste boot moest kopen, of een extra villa (met bos als achtertuin). Maar Rasna had andere ideeën. Hij had altijd een zwak gehad voor de armen. Zeker na al die keren dat iemand naar hem toe kwam na de show, en vertelde dat ze een jaar hadden gespaard om hem te zien. Het duurde dan ook niet lang voor hij besloot zijn geld te geven aan de armen. Niet aan de goede doelen, want dan was hij niet zeker of het bij de goede mensen terecht kwam. Nee, hij wilde het persoonlijk geven. Maar dat zorgde ook weer voor problemen.

De armen hadden het niet zo op de rijke mensen. Ze vonden ze gierig, onaardig en ondankbaar. Ze vonden het niet eerlijk dat zij hard moesten werken en er bijna niks voor kregen, terwijl de rijken slapend zakken vol geld verdienden.

Het was dat moment, dat Rasna besloot anoniem cadeaus te brengen. Iedereen die geen geld had voor een goed beveiligd huis vond hij arm genoeg. Bij hen besloot hij pakjes af te leveren. Maar dat kon natuurlijk niet overdag, en ook niet om de beurt, dus hij koos één nacht uit om door de hele stad heen pakjes af te leveren. Hij zette meer dan driekwart van zijn geld weg in een grote kluis, en elke dag liep hij door de straten en kocht het nieuwste speelgoed. Ondertussen telde hij het aantal huizen, en kwam uit op een getal iets groter dan duizend. Dat zou hij nooit in één avond redden, dacht hij, en hij schakelde een aantal van zijn vrienden in.

De avond viel. Bedolven onder de zwarte schmink, klommen Rasna en zijn vrienden op het dak van zijn huis. Ze keken uit over de stad, en pakten hun zakken vol cadeautjes stevig vast. Toen het echt pikkedonker was geworden, klommen ze weer naar beneden en rende naar de uitgekozen huizen.

De volgende ochtend hoorden ze overal om zich heen de vreugdekreten. Het idee was een succes. Ook de rest van de stad vond het een geslaagde actie, en was benieuwd wie erachter zat. Vanaf toen was 5 december de dag waarop een handjevol mensen – genaamd ‘de Pieten’ – de stad bestormden en bijna overal pakjes afleverden.

Bijna overal. Onder de rijken ontstond in de dagen na het feest opschudding. Ook al hadden de rijken meer dan genoeg geld, ze waren gierig en wilden ook gratis geschenken. Iedereen vroeg zijn vrienden of zij misschien wél wat hadden ontvangen, maar geen enkele van de rijken had iets gezien. Ze woonden allemaal in dezelfde wijk, dicht bij elkaar, dus zo moeilijk was het niet voor Rasna om ze te ontwijken.

De rijken kwamen in opstand tegen deze waanzin, en deden dat op hun eigen manier: een rechtszaak aanspannen. Ze wisten echter niet tegen wie, dus ze gingen met z’n allen naar het gemeentehuis, en klaagden ‘de dieven’ aan. Er werd een hoop geld neergelegd, en snel een rechter en advocaten bijgehaald. Rasna hield zich erbuiten, en liet de rijken lekker hun eigen gang gaan. Zaak na zaak werd aangespannen, maar de rijken verloren ze allemaal.

Vijf jaar na de allereerste keer was er nog nooit iets gestolen, en waren ontelbaar veel mensen blij gemaakt door deze onbekende Pieten. De zaak werd gesloten, en de regering begon meer en meer de Pieten te steunen. Er werd een oproep geplaatst door de koning. De Pieten moeten zich melden aan het hof. Het doel van Rasna was juist anoniem te blijven, dus hij ging hier niet op in en liet alleen mensen die hij vertrouwde in het geheim toe.

Ondertussen werden de dieven een steeds groter probleem. Elke pakjesavond werden het er meer, en ze werden ook steeds stiekemer. Eerst was het makkelijk om te zien dat iemand slechte bedoelingen had en diegene vervolgens op te pakken, maar nu werd het steeds lastiger. Vlak nadat de pakjes waren afgeleverd, stonden er alweer dieven in de woonkamer die ze allemaal weggristen. Niemand was te beschuldigen, omdat niemand wist of de pakjes in eerste instantie wel waren afgeleverd.

Om dit tegen te gaan stelden de pieten iemand aan als leider. De leider was de enige die openbaar bekend mocht zijn als medewerker van de Pieten. Ze wilden een soort almachtige, krachtige, goedheilige man als hun leider, en zo werd de ‘Sint’ bedacht.

Overdag liep de goede man door de straten. Hij deelde snoep uit, en waarschuwde tegelijk de ouders voor eventuele gevaren. ‘s Nachts liep de man overal waar de andere pieten niet waren, om dieven te ontmaskeren voordat ze iets konden doen.

De man moest eruitzien als een heilige, en kreeg een grote mantel en een mijter. Eerst waren deze zwart, om zo niet op te vallen gedurende de donkere nacht, maar dit bleek geen vrolijke en kinderlijke kleur. Het gewaad van de Sint werd roodgeverfd, en uitgebreid met goud-witte linten en zelfs een staf van echt goud uit de bossen van Weleer.

Elk kind was weer blij als de Sint uit zijn staf een paar snoepjes toverde, en het fungeerde ook nog eens prima als wandelstok – en dat was hard nodig. De Sint moest symbool staan als een wijze, aardige en waardige leider, en daardoor koos men de eerste paar keren een oude man.

Sinds de Sint was ingevoerd ging alles weer goed, en leek deze pietenorganisatie nog lang te bestaan. Ze bleven groeien, en bereikten steeds meer delen van het land.

Na een aantal jaar leek de schatkist op te raken. Rasna stapte alsnog naar de koning. Hij wilde ze alles vertellen, zolang ze geheimhielden wie erachter zaten. De koning stemde hiermee in, en liet de posters door het hele land hangen, alsof ze de Pieten nog steeds niet gevonden hadden. In het geheim werd afgesproken hoe ze het feest vanaf nu zouden regelen, en met de hulp van de koning konden ze weer vooruit. Een aantal jaar later stierf Rasna, men denkt van ouderdom, en gaf zijn rol als baas van de Pieten door aan de Sint.

Voor zijn dood had Rasna een boek gemaakt. Een aantal hele belangrijke regels en wetten van het feest en zijn organisatie stonden in het Grote Handboek van de Sint. Dit boek werd opgeborgen in een kraakbestendige kluis, en verstopt. Niemand heeft het ooit gelezen, behalve de laatste Sint. Legendes doen de ronde over een enorm, met kaft van tijgerhuid en stroken zilverstof bedekt boekwerk. De meeste mensen zijn dan ook niet geïnteresseerd in de wijsheid aan de binnenkant, maar in hoeveel geld het opbrengt als ze het in handen krijgen. De kluis met het onbetaalbare voorwerp verdween jammer genoeg in hetzelfde jaar als Rasna’s dood uit de geschiedenisboeken.

Zelfs de koning zocht jarenlang naar het boek. Tevergeefs.

(G)EEN GROOT SUCCES

—       820 jaar later       —

Het werd steeds lastiger om huizen binnen te komen. Met het opkomen van technologie, en het steviger worden van de huizen, konden ze niet meer zomaar via de achterdeur. Het was nog moeilijker om te bepalen wie er arm was, en wie rijk. Verschillende testen werden bedacht om dit uit te vinden, maar steeds kwamen de rijken na een tijd achter het systeem en hielden de pieten voor de gek.

De pieten twijfelden of ze niet iedereen pakjes moesten geven, maar de regering stemde tegen. Ze konden wel op een andere manier hulp bieden. Elk jaar gaf de premier van Nederland de Sint een heel boekwerk met daarin alle namen van mensen die onder de ‘armoedegrens’ leefden. Deze grens werd elk jaar opnieuw vastgesteld, en lag rond het bedrag dat minimaal nodig was om een jaar lang eten, drinken, onderdak en onderwijs te hebben.

Ook besloot de premier, na een lang debat, de Sint en zijn belangrijkste pieten een speciale sleutel te geven die op elk slot paste. Dit heette een ‘loper’. Hiermee konden de Pieten vanaf nu ook via de voor- of achterdeur een huis binnensluipen. Ze konden sneller naar binnen, en nog sneller naar buiten – en de tijd die ze daarmee bespaarden was hard nodig.

Nederland werd steeds voller en voller, maar steeds minder mensen gingen vrijwillig elke December hard werken voor mensen die ze niet eens kenden. Om te zorgen dat toch iedereen pakjes kreeg, moest iets bedacht worden. Een van de beste pieten van de Sint, Marco, kwam met het idee. Hij draaide al eeuwenlang mee, en was verantwoordelijk voor de meeste vernieuwingen van het feest. Hij bedacht het zogenaamde ‘schoentje zetten’. Overal in het land werden posters opgehangen met daarop de tekst:

Ieder die de schoen zet

_          En er liederen bij zingt_

_          Wordt spoedig verblijd met_

_          Wat hij in zijn schoentje vindt_

_ _

Een paar dagen voor 5 december hingen ze de eerste posters op in de hoofdstad, en de dagen erna ook in alle andere steden. Wekenlang zouden elke dag hier en daar kleine pakjes worden afgeleverd. Zo leek alles te kloppen en iedereen gelukkig te zijn. Maar toen sloeg het noodlot toe.

Na de eerste nacht waren geen blije kinderen te horen, maar een boze koningin. De Sint werd opgebeld, en verteld dat vanuit grote delen van het land klachten binnenkwamen. Bij de een lagen geen pakjes rond de schoen, bij de ander was het hele huis zelfs leeggeroofd. Men sprak van een ramp, en dat de koningin al die jaren had liggen slapen. Wie anders had dit kunnen doen dan de pieten zelf?

Voor de zoveelste keer vandaag ringelde de telefoon van de Sint.

‘Ja, met de Sint. Ja, de enige echte, geen crimineel, gewoon die aardige man met de baard.’

‘U spreekt met Bolebas, de minister van Binnenlandse Zaken. De koningin heeft u, enigszins geïrriteerd, uitgenodigd voor een gesprek op een geheime locatie. Breng niemand anders op de hoogte.’

‘Oh, wat leuk. En wat is die locatie?’

‘Geheim. Ik stel voor om af te spreken in café De Koffiekoning. Vanuit daar neem ik u mee naar de echte locatie.’

‘Nou, ja, ik ben eigenlijk meer van de thee. Maar goed, het is de koningin, ik kan haar bevelen niet weigeren. Wanneer spreken we af?’

‘Ik zit er al. Zorg maar dat u snel komt. En oh, ja, trek normale, onopvallende kleding aan. Niet dat felrode gewaad dat normaal gesproken om u heen hangt.’

‘Tis al goed, het is al goed. Maar, waarom zo mysterieus?’

‘We kunnen niemand vertrouwen, meneer. Ik weet niet wat u verteld is, maar hele huizen zijn leeggeroofd. Mensen die al bijna geen geld hebben voor eten, hebben nu ook geen bank of bed meer. Dit is een ramp, ik stel voor dat u het wat serieuzer neemt.’

‘Het spijt me. Ik doe wat ik kan. In minder dan een half uur zit ik naast je.’

Beide heren hingen snel de telefoon op. De Sint zat rustig achterovergeleund in zijn grote, zachte stoel en dacht na over de situatie.

Hij was de oudste persoon ter wereld – niemand wist precies hoe oud, of hoe het mogelijk was – en dat was soms ook te merken. Vroeger had hij een korte glanzend witte baard, met een lange haardos waar menig popster jaloers was. Hij nam razendsnel de juiste beslissingen en was vriendelijker dan vriendelijk tegenover iedere vreemdeling. In die dagen was hij een zeer sterke man, met genoeg kracht om met de Pieten op avontuur te gaan ‘s nachts. Hij klom moeiteloos over de daken.

Tegenwoordig was hij vanbinnen nog altijd prima in orde, maar vanbuiten zag hij er vaak moe en verwilderd uit. Hij streek zijn kleren niet meer zo veel als hij dat vroeger deed. Zijn baard werd ietwat grijzig, en ook zijn eigen kamer verzamelde de laatste jaren grote hopen stof.

Zijn pieten maakten zich soms grote zorgen. Maar, elk jaar rond het grote feest was de Sint toch weer in staat het hart van ieder kind te vullen met liefde, en dan besloten de pieten dat ze zich misschien niet zo druk moesten maken.

Na enkele minuten van volstrekte stilte kreeg de Sint een ingeving. Hij stond woest op. Zijn grote lichaam stootte tegen zijn bureautafel, en gooide een aantal potjes en glazen kapot tegen de grond. Ook gooide hij een tuinkabouter, die hij van de Kerstman had gekregen, op de grond. Deze bleef gek genoeg heel en kreeg niet eens één schrammetje.

Dit kabaal bleef niet onopgemerkt, en al snel stormde de Hoofdpiet binnen. De felgroene veer van de Hoofdpiet wapperde nog lang na, terwijl hijzelf hijgend en puffend tegen de deuropening leunde. Ook had Hoofdpiet zoals altijd zijn geluksmascotte op zijn muts: een geel knuffeltje, in de vorm van een parkiet.

‘Ah, Hoofdpiet. Jou had ik net nodig! Ik moet naar een belangrijke vergadering. Zou jij het kasteel even kunnen bewaken zolang ik weg ben?’

‘Natuurlijk, beste Sint. Mag ik voorstellen dat ik met u mee ga? Het is lang geleden dat u buiten bent geweest, er is veel veranderd. Ik weet niet meer of u overal veilig bent, dat is het enige dat ik wil zeggen.’

‘Och Hoofdpiet, je hoeft niet zo bezorgd te zijn! Ik zie er misschien oud uit, maar ik red me prima hoor. Maar als je graag wil … Roep Wegwijspiet ook maar, die heeft toch niks te doen zolang hij in het kasteel zit. Ik denk dat hij in de keuken marsepein zit weg te werken. Oh, en zeg hem dat hij zijn lichtblauwe veren niet overal laat slingeren. Ik word ook een dagje ouder, en kan niet iedere piet zomaar uit elkaar houden! Daarnaast geeft het extra rommel, en je kent hem; Wegwijspiet maakt al genoeg rommel als hij een dagje niks doet, laat staan als hij een dag hard aan het werk is geweest.’

Spoedig verliet Hoofdpiet het vertrek van de Sint. Sinterklaas liep naar zijn kast, en trok wat laden open. Stof vloog de lucht in, maar ook net zo snel weer naar buiten door het gat in het raam. In de onderste lade vond hij wat hij zocht: een kaart van de stad. Hij was inderdaad lang niet meer buiten geweest, dacht hij.

Hij spreidde de kaart uit op zijn overvolle bureau, en zocht naar café De Koffiekoning. Tot zijn verbazing lag het hier om de hoek. Toen hij opkeek zag hij Hoofd- en Wegwijspiet al op de bank zitten. Hun pietenkleding paste precies bij het patroon van de grote bank. Ze wisten hoe langzaam de Sint was, en wilden speelden met het schaakbord op het houten tafeltje. De Sint, echter, had andere plannen.

‘Het is belangrijk, beste jongens, dat we onopvallend over straat bewegen. Daarom moeten jullie andere kleding aan. Ik weet niet of jullie nog weten wat een T-shirt en een spijkerbroek zijn, maar ik heb daar ergens in de kast nog een paar stapels liggen. Trek ze aan, dan vertrekken we.’

De Sint had zelf onder zijn kleding altijd al een volledige outfit aan. Hij wilde zeer zeker niet dat bij zijn gewaad omhoog waaide, en dat hij daar dan in zijn blootje stond.

‘Vanaf nu spreken we elkaar aan met onze echte namen. Aro en Emilio, was het toch?’

‘Jazeker Sint. Eh, ik bedoel, Klaas,’ antwoordde Aro de Hoofdpiet. Wegwijspiet Emilio knikte alleen maar, terwijl hij nog een shirt met leuke tekst uitzocht. Aro en Emilio waren de belangrijkste pieten van de Sint. Ze zaten al jarenlang in zijn dienst, en hadden hem nooit in de steek gelaten.

Ze waren allebei niet de meest serieuze of snuggere pieten, maar ze vulden elkaar perfect aan. Aro was wijs, wist veel, was groot en sterk, en altijd aanwezig. Emilio lag vaak te slapen of spelletjes te spelen met andere pieten, maar hij wist alles van hoe de wereld eruit zag, en kon goed snel handelen. En, als hij dan wel eens een keer serieus was, was hij tot zo’n beetje alles in staat. Ze waren zelfs zó goed op elkaar ingespeeld, dat als er even niks te doen was ze allebei op tegelijk besloten grapjes uit te halen. Zo hadden ze een keer alle ovens van kookpiet verstopt, een speculaaspop ter grootte van een mens bij elke piet in bed gelegd en ook een week lang alle pieten op de meeste creatieve manieren wakker gemaakt.

Maar nu moesten ze weer hun best doen. Emilio kamde zijn haren strak naar achter; netjes uitzien hielp hem altijd met serieus zijn.

Enkele minuten later verlieten ze het vertrek, wandelden door de brede gangen, liepen via de achterdeur het kasteelterrein op. Tussen de hoge heggen en brede bomen stonden daar nog altijd de fietsen, en die waren voor nu goed genoeg om tot bij het café te komen. Ze sprongen op de fiets, en bewogen op normaal tempo richting de binnenstad. Ook namen ze een aantal bosroutes en kleine fietstunneltjes, want je wist maar nooit of iemand de Sint zou herkennen aan zijn baard.

Eenmaal bij het cafétje aangekomen, was het grotendeels leeg. Hier en daar zat een enkel persoon te drinken of uit het raam te staren, maar verder was de bar leeg en de meeste tafels nog bezaaid met koffievlekken. Het rook er muf, en er viel net genoeg licht binnen om gezichtsuitdrukking te kunnen zien.

De groep was pas net binnen, of helemaal achterin stond een man op van zijn stoel. Strak in pak, haren volgegooid met gel. Langzaam liep hij naar ze toe, terwijl hij om zich heen keek. Eenmaal dichtbij genoeg, pakte hij de Sint ruw bij de arm. Hij trok hem naar de achterdeur van het café. Aro en Emilio wilden vragen wat hij dacht dat ie aan het doen was, maar twee andere mensen kwamen vanachter en snoerden hen rap de mond.

Alle drie kregen een blinddoek om en professioneel onopvallend een busje in geduwd. Aro sloeg nog wild om zich heen, maar dat zorgde er slechts voor dat zijn handen vast werden gebonden. De Sint voelde om zich heen, maar merkte dat hij niet in de buurt van zijn pieten zat. Iemand trok de blinddoek van zijn hoofd, en twee mensen keken hem strak aan.

‘Wie bent u?’ Beide mannen hielden hun boze blik vast, en hun handen in de zakken.

‘De Sint. Klaas, ik bedoel, ik ben Klaas!’ pruttelde hij terug.

‘En wie waren die andere twee gasten?’

‘Mijn pieten. Aro en Emilio!’

‘Meneer Bolebas had gevraagd alleen te komen. Was dat zo lastig?’

‘Ik kan niemand vertrouwen. Behalve mijn beste pieten, al jarenlang trouw aan mijn zijde, geen problemen mee gehad.’

De mannen gromden, en stelden geen vragen meer. De Sint had zag dat hij in een grote, luxe limousine was beland. Zo groot zelfs, dat er meerdere kamers in zaten. De mannen waren ondertussen naar achteren gelopen, en hadden Aro en Emilio mee naar voren genomen. Een derde man kwam vanuit de chauffeurskamer voorin. Hij had een rechthoekig hoofd, en grote zwarte wenkbrauwen. Hij liep langzaam en zelfverzekerd, terwijl hij zijn stropdas rechtte. Zijn hoed hing iets over zijn felblauwe ogen, en in zijn hand droeg hij een koffertje dat hij vluchtig onder de bank schoof.

‘Hun verhalen kloppen, meneer Bolebas, er is niks aan de hand.’

Bolebas gaf een kort knikje, en gebaarde ze de pieten los te maken.

‘Laat me één ding duidelijk maken – vanaf nu geen fratsen meer! Als ik zeg dat je alleen komt, kom je alleen. Hoe dan ook, excuus voor de ruwe behandeling, mijn bodyguards zijn nog in opleiding. Gaat u er nu maar rustig voor zitten, binnenkort zullen we in het paleis van de koningin verschijnen.’

En daar was geen woord van gelogen. Minder dan een half uur later openden de gordijnen open en zag Sint grote gouden pilaren. De lampen waren gedempt, maar gaven toch een warme gloed. Aan de zijkant stonden hier en daar tekens, die het meest weghadden van een plattegrond. Sint dacht de structuur te herkennen, maar werd snel afgeleid door de mooie kleurtjes.

Ze reden in een ondergrondse tunnel die ze rechtstreeks naar het hart van het paleis leidde. Vlak voordat ze daar aankwamen, stapten ze uit en liepen een smalle zijgang in. Aan het eind van de gang duwden ze een zware deur open, en hun bestemming was bereikt. De grote tafel stond al klaar, evenals de luxe stoelen, met daarin de belangrijkste mensen van het land.

Eén grote stoel was vrijgehouden aan de kop van de tafel – de pieten moesten blijven staan. Aan het andere eind zat de koningin. Ze keek peinzend naar de bomen buiten. Links van haar zat Rani, de minister van financiën. Hij zat kaarsrecht in zijn stoel, en keek uit over de aanwezige ministers en laat binnendruppelende mensen. Met een nors gezicht zat hij ver naar voren geleund, terwijl hij onder tafel zijn tas en koffer vasthield.

Bolebas nam plaats naast de koningin, en startte direct de vergadering.

VERGADERING MET VELEN

‘Het is een schande! Al die moeite die we erin steken, en niemand die iets zinnigs uitvoert!’ Zo eindigde de minister van Sociale Zaken zijn zeer korte betoog. Er was grote onenigheid over de situatie, en van een vergadering was niet meer te spreken. Iedereen riep door elkaar of roddelde onderling in groepjes.

‘Orde! Orde!’ De koningin moest haar stem verheffen.

‘Ik denk dat we dit anders aan moeten pakken. Meer dan driekwart van deze ministers heeft zich nooit betrokken bij het Sinterklaasfeest. Ik denk dan ook dat ze er nu verstandig aan doen hun mond te houden. Ik geef de minister van Financiën het woord.’

Deze stond onmiddellijk op, deed zijn jasje recht en schoof zijn bril iets naar voren. Hij opende zijn koffer, en haalde er stapels papieren uit. Die gooide hij woest op de grond, om vervolgens een klein verfrommeld papiertje uit een verborgen vakje van de koffer te halen. Hij vouwde het uit en legde het open op tafel neer.

‘Dit briefje werd mij vlak voor deze bijeenkomst in de handen geduwd. Ik weet niet van wie het komt, maar er staat dat de boosdoeners voor een deel zijn afgehandeld. Als het waar is – en dat weten we dus niet zeker – is ons probleem zo goed als opgelost en kan het feest vrolijk verder. Als dit een grote grap is, dan hebben we met een serieuze vijand te maken en lijkt het mij verstandig het feest af te lasten. Voorgoed.’

De ruimte bleef stil. Zelfs de vogels buiten hielden hun adem in, terwijl de koningin nerveus op haar stoel wiebelde. Alle standbeelden in de kamer leken vol verwachting naar de reactie van de Sint te kijken. Die vond dat iedereen niet zo serieus moest doen, maar dat zei hij maar niet hardop.

‘U zegt daar ware woorden, Rani. Maar niet wijs! Het Sinterklaasfeest geeft de mensen hoop. Als we het gaan afgelasten, omdat we bang zijn, zaait dat alleen maar meer angst. Afgelasten is een bijzonder slechte optie, maar ik ben het met u eens dat actie nodig is.’ De Sint zei even niets en keek met een wazige blik vooruit. ‘Geef mij dat briefje eens.’

Het briefje werd over de tafel geschoven, en de Sint bekeek het aandachtig.

‘Het is waar wat er staat. Ik ken dit handschrift, het is van een vriend van me. Een bijzondere vriend, met veel macht.’

‘En wie is die persoon dan wel?’ onderbrak Bolebas.

‘Dat kan ik niet zeggen. Dat is geheim. Jullie begrijpen dat wel denk ik.’

Rani moest even nadenken voordat hij een passende reactie had. Hij kuchte even, en leunde toen met al zijn gewicht op de tafel. Aro en Emilio keken angstig – ze wisten niet zeker of de krakkemikkige tafel zijn gewicht zou houden. Ze hadden zelf in het kasteel een hele ruimte vol met kapot meubilair, puur en alleen omdat kookpiet ook weleens op dingen wil zitten of leunen. Gelukkig hadden ze Reparatiepiet en Houtwerkpiet (vader en zoon), maar die konden de destructieve superkracht van kookpiet ook niet bij houden. Behalve in de zomer, dan lag kookpiet vaak op het strand en werd menig bank en stoel gespaard.

‘Er is zojuist gebleken dat niemand te vertrouwen is. Waarom vertrouwen we nu toch iedereen blindelings? Daarnaast, het feest kost elk jaar weer meer en meer geld. Ik kan uitgaven van deze grootte niet langer meer verantwoorden tegenover de grote bank van Europa. We hebben het geld er simpelweg niet voor!’ Rani bleef maar schreeuwen, en liet zelfs zijn tas onder tafel vallen. Na enkele oncomfortabele minuten, ging hij weer achter in zijn zetel zitten, als teken dat hij klaar was met praten.

‘Ik wil bewijs voor dit soort beschuldigingen,’ reageerde Bolebas onmiddellijk. De koningin stond aan zijn zijde en ging er meteen op in.

‘U heeft door dat u nu de Sint beschuldigd van het leegroven van duizenden huizen? Deze Sint liep al op deze aarde rond voordat uw opa was geboren, ik denk dat ik wel weet wie er over meer wijsheid beschikt.’

Iedereen wist dat als de koningin dit soort dingen zei, de vergadering zo goed als beslist was, en hield de lippen stijf op elkaar.

‘Goed dan. De koningin zal vandaag nog een nationaal bericht over de TV doen om mee te delen dat de boosdoeners grotendeels zijn ingerekend,’ eindigde Bolebas de bijeenkomst.

De laatste beetjes koffie werden opgedronken, en hier en daar werd nog even bijgepraat. De minister van Volksgezondheid werd uitgelachen vanwege zijn verspreking op de nationale televisie, terwijl de minister van Onderwijs geld ontving voor een gewonnen weddenschap. Nadat iedereen uit zijn stoel had weten te komen en in hun persoonlijke limousines weer vertrokken was, liep de Sint naar de koningin.

‘Ik vertrouw de man die dit schreef met mijn leven. Hoe dan ook klopt er iets niet, ik voel het gewoon. Ik vraag toestemming op koninklijke missie te gaan naar deze man.’

‘Ik vertrouw u ook, maar u begrijpt wel dat we geen toestemming kunnen geven als we de bestemming niet weten?’

De Sint keek teleurgesteld opzij, terwijl zijn pieten besloten maar even buiten te wachten. Zeker omdat Emilio zojuist de grote, ronddraaiende aardbol in de hoek van de kamer had afgebroken, en de stukjes in de tas van een van de ministers had gestopt.

‘Dat begrijp ik,’ zuchtte Sint uiteindelijk. ‘Dan zal ik met mijn beste pieten in het geheim vertrekken, en hopen op het beste.’ De Sint wilde het paleis verlaten, maar de koningin hield hem nog net tegen.

‘Er is nog wel iets dat ik voor je kan doen. In onze stallen staat een groot, wit paard. Hij was van een van de dieven die we hebben ingerekend. Enorm sterk, enorm snel. Je mag het hebben als je wil.’

‘Dat is aardig, maar dat hoeft niet.’ De Sint wilde omdraaien en weglopen, maar bedacht zich toch. ‘Maar, als u hem kunt missen, lever hem af bij het kasteel. Ik heb een hoop pieten die een goed paard kunnen gebruiken.’

De koningin knikte, maar keek de Sint toch bezorgd na. Ze kende de Sint al lang, en had hem nog nooit zo serieus zien kijken. Ze had zich altijd afgevraagd hoe de Sint zo oud kon worden. Er moest wel iets van magie achter zitten. Ze wist niet wat er zou gebeuren als hij dat voor slechte dingen zou gaan gebruiken.

Ze herinnerde zich nog goed het moment dat de Sint op pakjesavond bij haar langskwam, speciaal voor haar, om een belangrijk pakje af te leveren. Toen ze nog klein was natuurlijk. Een klein, jong kind – want klein is de koningin altijd gebleven. Ook haar springerige zwarte haar had ze behouden, maar haar oogkleur was op een gegeven moment van blauw naar groen gesprongen.

In het pakje zat een ticket voor een reis naar het kasteel van de Sint. Ze heeft het ticket nooit gebruikt, maar ingelijst en boven haar bed gehangen. In het kasteel zou ze toch wel een keer komen, dacht ze. Al die jaren voordat ze koningin werd, was dat moment het belangrijkste en gelukkigste moment van haar leven.

Ze vroeg zich af of de Sint alles en iedereen zou onthouden. Waarschijnlijk niet, dacht ze, het zijn te veel mensen, en de Sint heeft waarschijnlijk al het geheugen van een ongelofelijk oude man. Hoe dan ook voelde ze zich altijd verbonden met de Sint, en dat heeft tot nog toe alleen maar goede gevolgen gehad. Ze heeft altijd volledig achter hem gestaan, en hij ook achter haar. Soms voelde het alsof ze samen het land regeerden. Bolebas haalde de majesteit met een tik op de schouder uit haar gedachtegang. ‘Alles is gereed, we vertrekken op uw teken.’

‘Rustig, rustig! De kookpiet brengt zo een aantal lekkernijen! Geen zorgen, iedereen komt aan de beurt!’ Sinterklaas was terug in zijn kasteel, en probeerde de aandacht van de pieten te krijgen. Die had hij ook, maar niet helemaal – de helft van een pietenhart is altijd bij pepernoten en speculaas. Een paar harde schreeuwen van Aro later was de rust teruggekeerd onder de pietenbende. Emilio was ondertussen weggeslopen om de route voor de aanstaande missie te bepalen.

‘Ik zoek een aantal pieten! Ik weet dat ze vaak uitslapen of ergens anders eh dingen aan het doen zijn, dus als iemand weet waar ze zijn, roep maar. Als eerste: Geschiedenispiet! Of Geschiedpiet, zoals zij vaak in de haast genoemd wordt.’

‘Die is vast weer ergens dingen aan het opgraven ofzo.’

Geschiedenispiet kwam pas twintig jaar geleden bij de pieten. Toentertijd was er een grote zaak tegen de herkomst van een van de pieten. Een groepje mensen beweerde dat de kookpiet ze wilde vergiftigen, omdat hun kinderen ziek waren geworden van het vele snoep eten.

De Sint had ooit een archeologe ontmoet op een van zijn reizen, en riep deze vrouw op om naar Nederland te komen. Zij herinnerde zich dat een aantal jaar daarvoor dezelfde ziekte was uitgebroken tijdens Pasen, en ging op zoek naar bewijs. Binnen de kortste keren had ze een aantal mensen die wilde getuigen, en behoedde zo de Sint van een groot gevaar – het verliezen van zijn geweldige kookpiet. Als dank werd ze gehuldigd en tot Geschiedenispiet gemaakt, met een geknakte gele veer als haar eigen symbool. Door het vele graven liep ze echter meestal in bruine tinten door het kasteel heen.

‘Dat klopt, ze is in de achtertuin een soort overdreven zandkasteel aan het bouwen,’ riep een andere piet van achterin de zaal.

‘Mooi, mooi! Als iemand haar zou willen halen, zeg haar dat ze naar mijn kamer komt. Als tweede: Detectivepiet!’

Voorzichtig stak iemand in de zaal zijn hand op, terwijl de rest hem aankeek en zich afvroeg waar die vent vandaan kwam. Hij was klein, maar erg slim en gespierd, en had dan ook twee lange rode veren op zijn muts pronken. Detectivepiet was nog erg jong en onervaren, en ook pas sinds kort onderdeel van de pieten.

Het was de zoon van een van de beste pieten die Sint vroeger had, en hij kon dan ook niet wachten om hem onder zijn leiding te hebben. Hij was zelfs zé onder de indruk van deze jongen, dat hij hem zonder pietentraining al had aangenomen. Daardoor had hij echter geen kans gekregen om de rest van de pieten te leren kennen, of enigszins in te burgeren in deze groep. Zijn verlegenheid kwam nu alleen maar meer naar buiten. De rest van de pieten vond het soms wel zielig voor hem; hemzelf kon het weinig schelen. Hij wilde gewoon elke dag weer raadsels oplossen, dan was hij gelukkig.

‘Ah, daar ben je. Niet zo bescheiden, ga maar naar mijn kamer, daar wacht Wegwijspiet op je. Avonturenpiet?’

‘Die hangt bij Geschiedenispiet in de bomen. Ze was aan het kijken of er piraten langs voeren in de verte ofzo. Heel raar, ik heb vanochtend haar verhaal aangehoord en ben toen weer gaan slapen,’ zei Uno de Uitslaappiet.

Dit was voor de pieten de normaalste zaak van de wereld. Avonturenpiet was heel aardig, en natuurlijk was het altijd spannend als zij in de buurt was en avonturen uitstippelde. Maar een groot deel van de tijd zag ze ook avontuur in dingen waarvan de rest van de pieten dacht ‘ik heb wel iets beters te doen’.

Ze droeg altijd beige, losse kleding met scheuren overal, en op haar hoofd zat een heuse hoed met drie gestreepte veren. Van zichzelf had ze enorm lange haren, want dat vond ze heel mooi, maar dat was natuurlijk niet praktisch als je heel actief bent. Ze verstopte de haardos onder de hoed, maar kleine littekens van vroegere avonturen liet ze maar al te graag zien (terwijl ze er stoere verhalen bij vertelde). Van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat rende ze door het kasteel en haar tuinen, en om de paar dagen was ze weer een dagje kwijt. Ze was al erg lang deel van de groep, en erg geliefd onder de pieten.

‘Eh, oké, dank je Uno. Als jij die zou willen halen? Je weet waar ze heen moet. Als laatste: Sportpiet?’

Sportpiet rende altijd ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds rondjes om het kasteel. Geen van de pieten had zin om hem te gaan halen, hun conditie was niet zo goed. Althans, hun conditie kwam niet eens in de buurt van die van de Sportpiet. Daarnaast was het etenstijd, en geen piet die eraan dacht dan andere dingen te doen dan eten.

Behalve Sportpiet dan. Die at ‘s ochtends in de vroege uurtjes een hoop sla, en ‘s avonds in de vroege uurtjes veel melk. Daarna zwom hij samen met Waterpiet, om vervolgens lekker te slapen en zo voldoende nachtrust te behalen.

Sportpiet droeg meestal een joggingbroek met daarboven niks meer dan een hemd. Zijn veren knoopte hij om zijn bovenarm. Hij had al veel heldendaden verricht, en had daarom maar liefst zeven veren bemachtigd. Een paar daarvan zijn ergens op zijn wilde weg weer kwijtgeraakt, maar de overige vier – paars, wit, geel, donkereblauw – draagt hij nog elke dag.

‘Hoofdpiet, zou jij hem willen halen?’

Met wat tegenzin stemde Aro toe en rende hij een paar rondjes door de zaal, om alvast op te warmen.

‘Waarvoor heeft u ze eigenlijk nodig?’ vroeg kookpiet, die binnenwandelde met platen pepernoten.

‘Oh, een probleempje met de planning. Niks bijzonders.’ Sinterklaas draaide zich om en vertrok naar zijn kamer. Kookpiet vond het een beetje raar om zes pieten op te roepen voor een probleempje met de planning, maar het waren de Sint zijn beste pieten, dus het zou wel goed zijn dacht hij. Binnen een seconde keerde de gezelligheid terug in de grote, bomvolle zaal. Als het aan de pieten lag ging het feest gewoon door, en net zo vrolijk en frivool als alle voorgaande jolige jaren.

VERGADERING MET VRIENDEN

Ze liepen door een netwerk van nauwe steegjes, om vervolgens een kleine houten deur te passeren. In het pikkedonker liepen ze een trap af, met niks meer dan een zaklamp om ze te helpen. Overal hingen gigantische spinnenwebben – hier was al eeuwen niemand meer geweest. Niet alleen wist niemand meer van het bestaan van deze tunnels af, het was ook een helse klus erdoorheen te navigeren. Alleen de Sint herinnerde zich deze route nog als de dag van gisteren, en leidde zijn zes uitgekozen pieten door de ondergrondse straten. Na een ruime tijd lopen, terwijl de benen van de Geschiedenispiet Mila al trilden van vermoeidheid, leek er licht aan het eind van de tunnel. Een klein trapje omhoog en een duw tegen een vervallen raam later, stonden Sint en zijn pieten buiten.

Ze stonden op een groot open veld, omringd door hoge bomen en gladde rotsen. Hier en daar stonden kleine stenen gebouwen nog overeind, de ramen dof en deuren roestig, en in de verte zag men de zee wild worden. Over de stenen vloer verspreid stonden grote tafels met banken erbij geschoven. Het was een afgelegen en verlaten, doch prachtige plek. Het leek alsof er ooit een hoop mensen woonden. De Sint legde zijn spullen neer bij de ingang, en liep naar de rand. Hij bekeek de omgeving, en knikte tevreden.

‘Hier zal niemand ons storen.’

‘Maar Sint, als ik vragen mag, waar zijn we in hemelsnaam aanbeland?’ Sportpiet Tobbi was altijd erg nieuwsgierig, maar niet erg slim. Terwijl de rest van de pieten de omgeving bestudeerde, stond hij zich af te vragen of het veilig was om te hardlopen op de rand van een klif.

‘We zijn in het oude pietendomein. Dit is de plek waar men vroeger het hele Sinterklaasfeest organiseerde, nog voordat ik mijn kasteel kreeg. Hier aan de tafels aten we, ‘s ochtends en ‘s avonds. Overdag bespraken we de voortgang van zaken. In die paar huisjes die nog overeind staan werden cadeaus gemaakt, ingepakt en opgeslagen.’

De pieten waren zeer onder de indruk, en durfden nu ook de donkere huisjes in. Detectivepiet Loco bleef bij de Sint staan om meer informatie te winnen.

‘Maar, als het toch zo’n afgelegen plek is, waarom zo’n moeilijke tunnel maken?’

‘We begonnen zonder tunnel. Eerst gingen we gewoon via een pad door het bos hierheen, maar na een tijdje werd deze plek te klein. We begonnen opslagplaatsen te bouwen, onder de grond. Daar konden we al onze pakjes en voorraden kwijt. En, niet te vergeten, we hadden geheime vergaderingen in speciale kamertjes. Toen de tunnel net gebouwd was, was er nog verwarming, en hingen overal felle lampen en schilderijen. We gebruikten de tunnel zelfs zoveel, dat we hem steeds groter maakten, en één enorm lang tapijt op de grond aanlegden.’ De Sint zuchtte even, en keek met verwonderlijke ogen naar de mooie zonsondergang boven de zee. Toen keek hij Loco aan.

‘Deze plek is al honderden jaren niet meer gebruikt. Hij is niet zo sprankelend meer als hij ooit was. Hoe dan ook, door dit tunnelsysteem heeft niemand ooit deze plek gevonden. We gaan op een gevaarlijke, geheime missie – ik wil zeker zijn dat niemand ons hoort.’

Loco vond het allemaal leuk en aardig, maar wist nog steeds niet precies waar ze waren. Hij wilde feiten, veel informatie, zoals een echte detective. Terwijl de Sint in zijn tas rommelde, liep Loco naar de zijkant van de rots. Daar vond hij tot zijn verbazing India, de Avonturenpiet. Die hing allang in de bomen, en slingerde door de omgeving.

Van haar leerde Loco dat het hele gebied verlaten was, en tot in de verste verte niets anders dan bomen en open grasvelden waren. India sprong uit de boom, en trok Loco mee naar de rand van de klif. Loco dacht altijd dat hij hoogtevrees had, maar hij vond de frisse lucht hier eigenlijk wel fijn. Desondanks hield hij India stevig vast.

Zij vertelde hem dat hij beter alvast kon wennen aan wat spanning in zijn lijf. Ze had als Avonturenpiet als eerste van het plan gehoord. Elk avontuur moest bij haar goedgekeurd worden, en het liefst ging ze natuurlijk overal zelf mee.

Het schemerde, en de Sint zat met zijn pieten rond een kampvuur. Hij begon zijn verhaal.

‘Voordat we iets kunnen doen, moeten jullie natuurlijk wel het doel van deze onderneming weten. Daarvoor moet ik jullie vertellen over mijn eerste ontmoeting met de Kerstman.’

Een schok ging door de pieten heen. Ze waren wel vaag bewust van een dikke vent die erg op de Sint leek en ongeveer hetzelfde deed, maar ze wisten niet dat die twee elkaar kenden. Ze keken elkaar aan, maar bleven stil, in afwachting van de rest van het verhaal.

‘Na zo’n honderd jaar, werd de organisatie van de Pieten steeds minder krachtig. Om de zoveel tijd stierf een Sinterklaas, en ze moesten dan binnen een jaar weer een nieuwe geschikte kandidaat vinden. Steeds minder mensen meldden zich aan, en ze konden er niet meer voor zorgen dat een Sint ook daadwerkelijk zijn taken goed kon volbrengen. Ik was opgegroeid tussen de Pieten, en zag het beroep van Sint nog steeds als een eer, en meldde me aan. Ik werd aangesteld, en ze waren allemaal zeer tevreden. Zo tevreden zelfs, dat ze niet wilden dat ik ooit wegging. Niet veel later vertelde mijn tweede Hoofdpiet, Marco, dat hij was benaderd door een of ander figuur. Terwijl hij aan het begin van de tunnels zijn werk deed, stapte een groot figuur vanuit de schaduw op hem af, en overhandigde hem een briefje. Hierop stond een aanbod om Sinterklaas onsterfelijk te maken.’ De Sint pauzeerde even om dit op de pieten in te laten zinken.

‘En … u vertrouwde die vreemdeling zomaar?’ vroeg Loco.

‘Niet zomaar. Maar er was eigenlijk geen reden om hem niet te vertrouwen. Deze persoon had onze tunnels gevonden en meegekregen dat ze mij langer wilde laten leven. Hij had deze geheimen niet aan de krant verteld of in het nieuws gebracht, dus hij leek geen kwaad te willen. Daarnaast stond op het briefje een precieze locatie en tijdstip. Van de locatie had niemand ooit gehoord, zelfs Emilio had geen idee. Gelukkig had deze persoon op het briefje een route getekend, en de locatie bleek zo’n tien kilometer verderop.’

De Sint onderbrak zijn verhaal om iets uit zijn tas te halen, terwijl hij zijn pieten commandeerde nog wat hout op het vuur te gooien. Hij haalde een grote, versleten zak uit zijn tas, en legde deze vlak bij het vuur open neer. In de zak zat een berg korreltjes, die roodgeel gloeiden in de schemering.

‘Dus daar stond ik dan, op een grote rots, aan de rand van de wereld, met de Kerstman. Hij legde mij uit hoe het werkte, maar kon niet te veel vertellen. Waarom hij mij zo enorm vertrouwde weet ik niet, maar ik ben blij dat hij het deed. Hij dompelde mij onder in een grote bak speciaal elfenstof, met de belofte dat ik nooit meer ouder zou worden. En tot op de dag van vandaag, heeft hij gelijk gehad.’ Bij alle pieten vielen nu de monden open, en de petjes af.

‘Maar … maar … dat kan toch niet!? Dat is magie! Hoe kunt u nou onsterfelijk zijn?’ riep Aro.

‘Nou, onsterfelijk is een groot woord. De elfenstof zorgt ervoor dat alles wat mijn lichaam afbreekt, net zo snel weer aangroeit. Dus als ik op het moment sta een rimpel te krijgen, zorgt de elfenstof in mijn bloed ervoor dat die meteen weggehaald wordt. Ik ben dus niet onsterfelijk, ik groei gewoon net zo hard als er dingen fout gaan.’

‘Dus, het zou allemaal voor niets kunnen zijn geweest als u bijvoorbeeld aangereden wordt op een dag?’

‘Dat zou kunnen, ja. Wat ben je toch altijd positief ingesteld. Maar, de exacte werking van dit elfenstof is nooit aan mij duidelijk gemaakt, misschien neemt het ook wel maatregelen als iemand dreigt te sterven.’

De Sint pakte een korrel uit de zak, en hield het boven het vuur.

‘Dit is speciaal elfenstof, het is niet hetzelfde als dat in mij zit. Het is mij gegeven door de kerstman, om ooit goed gebruik van te maken – die tijd is nu. Je moet ze echter eerst een tijdje boven het vuur houden voordat ze gaan werken. Een voorzorgsmaatregel. Als iemand deze zak van mij zou stelen, kan hij het niet gebruiken, omdat hij het geheim niet kent. Nou, haast je mannen en vrouwen, we moeten minstens de helft van deze zak bruikbaar hebben over een uur!’

De Pieten haalden onrustig korrels uit de zak. Ze bestudeerden ze even aandachtig, om ze vervolgens boven het vuur te houden. Binnen tien minuten verdween dan de roodgele gloed, en kwam er een kleur tevoorschijn die bij de pieten niet bekend was. Het licht was zo fel, dat de korrels meteen terug in een andere zak werden gegooid.

De korrels leken geluid te maken en zachtjes liederen te fluisteren. De pieten waren eigenlijk meer bang dan onder de indruk, maar desondanks gingen ze er mee door. Vanavond leek iets magisch te gaan gebeuren. Ze voelden zich trots dat zij door Sint uitgekozen waren.

Ondertussen vertelde de Sint verhalen over de Kerstman, voor zover hij iets van dit indrukwekkende persoon wist. Hij vertelde dat de Kerstman uit zijn eigen land, het Grote Woud, was verdreven door een aanval van een groep wilde gekken. Hij besloot dat hij niet langer kon blijven, en hij vertrok naar de kabouters in Nederland, goede vrienden van de elfen. Sindsdien hielpen deze kabouters de Kerstman met zijn taken, maar hij had ook een aantal elfen meegekregen. Dat was de reden dat hij in Nederland vertoefde, maar sindsdien is er niks meer van hem vernomen. De Sint hoopte vanbinnen heel hard dat de Kerstman nog bestond. Hij had het gevoel van wel.

Iedereen ging in een kringetje staan, handen ineengeslagen, de Sint in het midden. Men keek elkaar gespannen aan, en India hupte op en neer.

‘Ik strooi nu vijf korrels elfenstof over jullie hoofden, om de beurt. Dit kan ervoor zorgen dat jullie niet tegelijkertijd opstijgen, dus blijf ten alle tijde elkaars handen vasthouden. Ik heb wat meer ervaring hiermee, ik volg als laatste.’

‘Wat!? We gaan vliegen!? Dat heeft niemand mij vertelt!’ schreeuwde Loco uit.

‘Dat klopt, maar je zal toch echt moeten. Maar maak je geen zorgen, er kan niks misgaan. Het is tenslotte elfenstof.’

Sint gooide snel het elfenstof uit, en een voor een stegen ze langzaam op. Eerst zweefden ze op en neer, maar na een tijdje schoot de vaart erin en vlogen ze met grote snelheid het luchtruim in. De Wegwijspiet mocht de richting aangeven, terwijl India naast hem vloog om hem te wijzen op eventuele gevaren.

Zo bewoog de groep bedaard door de witte wolken. De lucht werd steeds kouder en ijler, en ze moesten steeds lager vliegen om niet te bevriezen, en uitzicht te houden op de bestemming aan de horizon. De pieten waren inmiddels wat rustiger onder dit nieuwe, magische fenomeen. Ze vonden het wel leuk, en probeerden hier een daar een leuk trucje of gingen een race aan met een trekvogel.

Uit de stilte doemde een luid gebrom op. Geen geluid van vrolijke vogels of zingende zwanen, maar geluid van menselijke machines. Iedereen draaide zijn hoofd, en zag van achteren een grote groep vliegtuigen uit de mist verschijnen. Ze vlogen in een rondje, en zagen er allemaal exact hetzelfde uit. Zwart geschilderd, met hier en daar een rode streep. Het viel Loco op dat elk van de vliegtuigen hetzelfde symbool op beide zijkanten had: een driehoekje met een groot kruis er doorheen. Veel tijd had hij niet om het allemaal te aanschouwen. Ze werden omsingeld, en vanuit de vliegtuigen vlogen touwen op hen af.

Het waren geen gewone touwen: aan het einde zat een gigantisch vangnet. Dat betekende groot gevaar; zelfs Tobbi kon dat bedenken.

‘Blijf in het midden! Blijf bij elkaar! Ik los deze probleempjes wel op.’

Sportpiet zoefde ver naar rechts, totdat hij bijna tegen een van de vliegtuigen aanbotste. Ineens draaide hij om, vloog met een rotvaart naar links, en beukte tegen een ander vliegtuig aan. Het vliegtuig draaide scheef, en de piloot verloor controle.

Tobbi had wat last van zijn schouder, maar voelde dat hij ze met wat moeite allemaal op deze manier uit de lucht kon halen. Zal het elfenstof wel zijn. Vóór hem verscheen een dichte mist, en iedereen dook naar beneden om deze te ontwijken. Ze waren hun belagers even kwijt, maar al vlug verschenen ze weer. Deze keer stonden ze niet stil – ze cirkelden om de pieten heen.

Dit maakte het veel lastiger voor Tobbi, maar die liet zich nergens door weerhouden.

‘Geef je over!’ riepen mannen vanuit het grootste vliegtuig. ‘Kom gezellig binnen, en neem wat koffie met ons!’

‘Jullie hebben wat koffie gemorst,’ riep Tobbi terug.

‘Wat bedoel je daarmee?’

Tobbi mikte goed en beukte het gevaar uit de lucht. Nog maar drie te gaan, dacht hij. Maar daar dachten hun belagers anders over. Het vangnet werd gespannen, boven en onder de pieten. Achter hen vloog het derde vliegtuig. Ze konden geen kant meer op, behalve vooruit. Tobbi liet zich vallen, en knalde bovenop het derde vliegtuig achter hun. Dit was genoeg om deze tegenstander uit koers te laten slingeren, maar jammer genoeg was het ook te veel voor Tobbi. Hij probeerde overeind te komen van de voorruit van het vliegtuig, maar het lukte hem niet meer. Geen van de pieten durfde in te grijpen, dus liet de Sint zich ook zakken.

‘Pak mijn hand!’ schreeuwde de Sint. Tobbi hoorde niks. Het kabaal van neerstortende vliegtuigen was te groot.

Uit het niets verscheen een enorme ijsberg. Er was niks anders te zien dan een dikke laag sneeuw, en niemand wist een uitweg te vinden. Een harde, koude wind waaide hard en bracht ook de vliegtuigen uit balans. Er zat maar één ding op, dacht de Sint: vrijwillig neerstorten. Hij pakte Tobbi vast, schreeuwde iets, en sprong bovenop de andere pieten. Met z’n allen schoten ze als een raket richting de grond. Een harde plof later was het stil.