Header / Cover Image for 'De December Kronieken – De Kerstman Staat Op (Deel 3)'
Header / Cover Image for 'De December Kronieken – De Kerstman Staat Op (Deel 3)'

De December Kronieken – De Kerstman Staat Op (Deel 3)

Voor uitleg/overzicht/andere delen van dit verhaal: De December Kronieken

EEN HISTORISCHE VLUCHT

Met een rotvaart vloog het gevaarte door de lucht. Het slingerde heen en weer tussen de wolken, en zette zo nu en dan een stevige afdaling in. De rendieren waren snel en behendig, en vonden zonder hulp van de Kerstman hun weg door het luchtruim.

De arrenslee was gigantisch. Groot genoeg voor tien mensen, hoewel hij meestal maar één persoon bevatte, en tientallen bergen pakjes mee sjouwde. De buitenkant was felrood geschilderd, met hier en daar donkerrode strepen. De randen waren wonderlijk wit met daarop dunne gouden tekeningen. Onder de slee zaten twee enorme witte buizen, aan het einde gekruld, die stevig genoeg waren om zachtjes te landen, hoe hard hij ook naar beneden viel. De achterkant van de slee was het wijdst, en droeg een gigantische bank bekleed met dikke, zachte stof.

Op die achterbank zat Mila, samen met de enorme Sneeuwman. Vóór hen hielden negen rendieren de slee in de lucht. Alhoewel, Rudolph kon nog wel eens teveel bezig zijn met zijn gloeiende rode neus. Als de Kerstman ‘s nachts door de lucht zweefde was het rode licht handig om nergens tegenaan te botsen, maar overdag liet hij Rudolph toch liever thuis.

Deze keer, echter, had hij geen keus. Toen het leger van mannen in zwarte pakken zijn huis binnenstormde, greep hij alles wat hij kon vinden, en vertrok als de wiedeweerga. Op weg naar de uitgang greep iemand door het raam ineens zijn arm vast—tot zijn opluchting was het lieve Mila. De Sneeuwman had de uitgeputte Mila naar de slee getild.

Hun koers leidde richting een geheime plek in Nederland waar de Kerstman vaak bijeenkwam met zijn beste vrienden. Soms om bij te kletsen, maar toch het vaakst als een probleem moest worden opgelost. Hij had al een paar uur voorsprong opgebouwd tegen de tijd dat ze hun eindbestemming naderden.

‘Zeg Kerstman …’ stamelde Mila. De Kerstman gebaarde de rendieren om zachter te vliegen. De wind stopte met langs hun oren suizen, en ineens leek de wereld helemaal stil. ‘Ja? Zeg het eens kind.’

‘Ik heb de historische boeken gevonden, en ik heb er hele bijzondere dingen gelezen. En ook hele belangrijke dingen. Ik zag zes boeken staan, en zag al snel dat elk boek één continent voorstelde. En toen ging ik lezen in die van Europa, en las dat de boeken zelfs bevatten wat er in de tijd van de dinosaurussen gebeurde!’

‘Het zijn inderdaad bijzondere boeken. We zijn er bijna,’ probeerde de Kerstman haar de mond te snoeren. Mila hoorde zijn stamelen niet eens.

‘Maar, toen ging ik naar de laatste pagina. En … en … ik merkte dat er extra zinnen in het boek bijkwamen! Terwijl ik aan het lezen was! Sterker nog, ik las over hoe de Sint de gevangenen aan het ondervragen was. Terwijl het gebeurde! Dus, ik vroeg me af hè, is het waar dat die boeken opschrijven wat er gebeurt in de hele wereld? Want … want dat zou de meest geweldige magie zijn die ooit heeft bestaan!’

De Kerstman had niet verwacht dat Mila zo snel achter het geheim van de boeken zou komen. Hij liet de slee nóg langzamer gaan en draaide zich naar haar toe. Hij pakte een klein takje van de vloer, en zette het recht omhoog op de palm van zijn hand.

Mila was verbaasd dat het met deze wind perfect op zijn hand bleef staan. Maar haar mond viel nog verder open van wat hij daarna deed. Hij bewoog met zijn andere hand een paar rondjes om de tak, terwijl hij zachtjes onverstaanbare woorden prevelde. Er gebeurde niks. De Kerstman ging door.

Ineens sprongen nieuwe kleinere takjes uit de grote tak. Dat niet alleen—ze bleven almaar groter groeien! Sommige groeiden omlaag en maakten wortels, anderen sprongen omhoog en maakten stevige takken. Minutenlang ontstonden overal groene knoppen, die vervolgens kapot barstten en blaadjes naar buiten schoten.

Toen de hele boom bedekt was, echter, vielen alle bladeren naar beneden en bleef maar één ding over: een kleine dennenboom, op de hand van de Kerstman.

‘Die boeken zijn mij geschonken door de persoon die mij heeft opgeleid. Ik ben jarenlang getraind tot magiër door de grootste aller tijden: Wizewar. Hij gaf me deze boeken zodat ik op elk moment kon zien wie lief was en wie stout. Over de hele wereld. Maar, ook kon ik makkelijk uitvinden wat iedereen wenste, en wanneer een goed moment zou zijn om langs te komen.’

Hij gaf de schattige dennenboom aan Mila, en maakte zonder te kijken een tweede voor de Sneeuwman.

‘Ze schrijven inderdaad op wat er gebeurt overal ter wereld, op hetzelfde moment als dat het daadwerkelijk plaats vindt. Ze zijn daar zó goed in, dat ze hier en daar dingen kunnen voorspellen. Als iemand al dagenlang over iets droomt, komt er in de boeken tussen haakjes achter te staan “waarschijnlijk koopt hij dit morgen”. En bijna altijd hebben ze gelijk. Echter, mij is verboden ze voor iets anders dan dat te gebruiken. Ik mag ze dan ook niet lezen, alleen kleine delen er van. Sterker nog, dat betekent dat jij me eigenlijk niet mag vertellen wat je allemaal gelezen hebt.’

‘Jammer.’ Mila dacht even na en bestudeerde haar dennenboom. Hij was echt. Niet van plastic. En het was ook geen tovertruc. Ze sprong van de bank. ‘Kent u ene Bito?’

Voor de tweede keer verstijfde de Kerstman, maar ook hier kon hij niet over zwijgen.

‘Ja, die ken ik. Heel goed zelfs. Wat weet je over hem?’ De Kerstman was nu erg nieuwsgierig.

‘Ik was op zoek naar de stichter van ons, pieten. Zo vond ik ene Rasna, maar ik vond ook dat hij een zoon had. Op zeer jonge leeftijd was deze zoon ontvoerd, en later nooit meer teruggekomen bij zijn familie. Toen ik uit nieuwsgierigheid verder las vond ik dat hij was opgeleid tot magiër, en dat hij daar best blij mee was. Het enige nadeel was … dat hij zijn gezin nooit meer mocht zien. Hij wilde toch iets voor ze kon betekenen, en heeft dan ook de kluis van de Sint verzegeld met magie. Toen slechte mensen de kluis wilden stelen, heeft Bito die laten verdwijnen naar een onbekende plek. Ik wilde uitzoeken waar het heen was gegaan, maar kon er niks meer over vinden.’

‘Ja, het verhaal van Bito is een triest verhaal. Weggehaald bij zijn familie, op zulke jonge leeftijd. Alhoewel -’ Mila onderbrak de Kerstman in zijn treurige verhaal.

‘Ken je Bito omdat hij ook een magiër is? Kennen alle magiërs elkaar? Hoeveel zijn er?’ Mila zat vol met vragen en praatte sneller dan ze ooit had gedaan.

‘Nee, ik ken hem niet omdat hij magiër is. Er zitten grote verschillen tussen magiërs. Bito is opgeleid door mensen van de Aarde, die tovenaarsbloed bezitten. Dat maakt hem een Aardse magiër. Ik ben geboren als magiër op een plek hier ver, ver vandaan. Ik ben opgeleid tot Hoge Magiër, het allerbeste dat je kan bereiken in een leven.’

Mila liet haar schouders vallen.

‘Niet—niet dat er iets mis is met pieten, natuurlijk. Je snapt wat ik bedoel, toch? Kom, ik vertel je alles.’

De Kerstman kwam naast Mila zitten. Alle rendieren lieten een diepe zucht ontsnappen, en moesten nog meer moeite doen om de arrenslee niet om te laten kieperen. Rudolph gaf het op en sprong bij iemand anders achterop.

‘Op een dag, lang geleden, kwamen er signalen binnen bij de hoogste magiërs. Signalen van een planeet die wij helemaal niet kenden; de Aarde. Ik had net mijn opleiding afgerond, en werd naar de Aarde gestuurd om te kijken wat er aan de hand was. Ik moest mij vermommen, en koos er voor om als vallende ster te reizen. Ik volgde mijn gevoel en kwam zo uit bij een stalletje in Bethlehem, waar ene Jezus was geboren. Jezus was geboren met ongekend grote magische krachten.’

‘Zoals water in wijn veranderen?’

‘Ja. Ja, laten we zeggen dat we allemaal teleurgesteld waren dat hij zijn gave gebruikte voor tovertruukjes. Maar—hij verrichtte in het openbaar wonderen, waardoor de mensen hem niet vertrouwden. Ik heb Jezus de kunst van het verdwijnen geleerd, en heb hem vlak voordat hij aan het kruis werd gehangen verwisseld met een echte misdadiger. Tot op de dag van vandaag leeft Jezus nog ergens in de woestijn, maar dat weet niemand. Sinds dat moment kreeg ik van de magiërs bescherming over de Aarde, want die had nog geen beschermer.’

Kerstman was lang stil, totdat hij herinnerde dat het eigenlijk over Bito ging.

‘Op een dag—niet lang daarna—heeft Bito zich bij mij aangemeld, en sindsdien is hij mijn belangrijkste assistent. Ik heb hem al geprobeerd te bereiken, maar hij reageert niet op mijn signalen.’

Mila moest dit even verwerken, terwijl Kerstman verwoed opkeek. Hij tuurde naar de wolken, maar het was niet duidelijk wat hij zag of hoorde. Hij commandeerde de rendieren weer te gaan vliegen, zo hard als ze konden, terwijl hij zelf razendsnel opstond en in zijn tas graaide. Hij gooide er enkele spullen uit, totdat hij voorzichtig een piepklein doosje naar boven tilde.

Oorverdovend lawaai schoot door de wolken, en liet Mila bibberen.

‘Hou je goed vast!’ schreeuwde de Kerstman.

‘Waaraan!?’

‘De Sneeuwman!’

Een grote schaduw viel over de arrenslee toen een hele zwerm kleine zwarte bootjes boven hen kwam vliegen. Elke boot droeg maar één of twee mensen. Het was niet duidelijk hoe ze konden vliegen, maar wel dat ze geen goede bedoelingen hadden. Met enorme snelheid vloog een deel recht op de arrenslee af, terwijl de rest ze omsingelden.

Voorop elke boot zat een enorme pijl en boog. Mila had het wel gezien, maar was al veel te laat. Een pijlenregen maakte de heldere dag ineens pikkedonker.

Pijlen schoten door de randen van de arrenslee alsof hij van papier was. Sommigen misten hun doel compleet, anderen dreunden diep door. Eén van de rendieren werd geraakt, en maakte rare sprongen.

De arrenslee schudde wild heen en weer, terwijl de rest van de rendieren pijlen probeerde te ontwijken. Maar iedereen weet: rendieren zijn niet zomaar van hun stuk te krijgen. Elke boot die te dicht bij de slee kwam werd hard opzij gebeukt door een rendierenpoot.

De Kerstman wierp een grote deken over Mila heen, en schopte tegelijk het kleine doosje in de lucht. Onmiddellijk knalde het doosje uit elkaar tot een hoop kleine bolletjes. De Kerstman liet ze allemaal in de lucht zweven. Hij bromde luid een paar keer hetzelfde woord, keek zijn belagers nog even boos aan, en grijnsde.

De bolletjes transformeerden tot scherpe kerstbomen. Ze tolden rond en rond, totdat ze een groene blur waren, en vlogen daarna met al hun kracht naar de bootjes. Een voor een plukten de bomen slechteriken uit hun bootjes, totdat niemand meer over was.

De Kerstman zag dat ze tijd hadden gewonnen. Maar hij wist ook wel dat ze binnenkort terug zouden komen met meer. Zijn arrenslee was sterk vertraagd, en het gewonde rendier moest verzorgd. Hij gooide de deken de lucht in, en trok Mila naar zich toe.

‘Dit is het plan. Ik moet weg, naar mijn geboorteland, iets regelen. Jij bent geen magische soort, dus jij kan niet mee. Het spijt me, maar ik moet je ergens afzetten.’ Hij haalde een berg sneeuw uit zijn zak, en toverde dit om tot een klein bedje.

‘Hiermee zal je zacht op de grond kunnen landen.’

‘Wat?! Van deze hoogte naar beneden springen!? Ik ben toch niet gek!’

‘Vertrouw me, dat is niet het moeilijkste deel van dit plan.’ Uit zijn andere zak haalde hij een enorme portemonnee, nog groter dan zijn handen, met daarin tientallen badges. Hij trok er een rits uit, en bekeek ze aandachtig. Na enkele seconden lachte hij, rukte een badge los, en drukte deze in Mila’s hand.

‘Ik laat je vallen in een bos; zoek daar de kabouters. Als je die badge laat zien, zullen ze je vertrouwen en doen wat je zegt. Als zij meer informatie hebben, moet jij doen wat zij zeggen! Ik weet niet wanneer of waar ik terug ben, maar je ziet me vanzelf verschijnen.’

Zonder aarzeling pakte hij Mila op, zette haar op het sneeuwvlokkenbedje, en vervolgens op de rand van de slee.

‘Succes!’ riep de Kerstman, terwijl Mila gillend naar beneden stortte. Zelf vloog hij in volle vaart omhoog, de ruimte in. ‘Op naar het Grote Woud!’

KLEINE MENSEN, GROOTSE DADEN

De landing was niet helemaal vlekkeloos, maar meer dan een blauwe plek hield ze er niet aan over. Het bedje van sneeuw had ze in de bosjes verstopt. Ze voelde zich nergens meer veilig en wilde geen sporen achterlaten.

Ze tuurde hulpeloos door een donker bos. Waarheen ze ook keek, ze zag alleen maar allerlei verschillende soorten bomen, planten en soms bange dieren. De bomen waren breed en hoog, met een bladerdak dat nauwelijks zonlicht doorliet. Slechts sporadisch was er een open grasveld waar al het licht vandaan moest komen.

Ze was nog beduusd van de landing en slingerde van links naar rechts op haar zoektocht naar een stel kabouters. De grond was bezaaid met grote gladde bladeren die er voor zorgden dat ze met regelmaat weer op de grond lag.

‘Waar moet ik nou in hemelsnaam die kabouters zoeken?’ zei Mila tegen haarzelf. De Kerstman zei wel dat ze ondergronds huizen en steden groeven, maar dat maakte het niet bepaald makkelijker. Ze kon niet door de grond heen kijken—hoe graag ze ook wilde. Op een willekeurige plek gaan graven leek ook geen best idee.

Om de twintig stappen zocht ze steun bij een boom en tuurde rond. Elke keer zag de omgeving er weer precies hetzelfde uit en leek geen einde in zicht. Na een tijdje waggelen bereikte ze eindelijk weer een open plek, en besloot te genieten van het zonlicht. Na alle kou en duisternis van de Noordpool was dat wel even fijn.

Ze staarde omhoog, naar de hemelsblauwe lucht. Zwermen vogels zweefden klepperend langs. Ze leken allemaal tegelijkertijd, met spoed, dezelfde kant op te moeten. Waarvoor zijn die op de vlucht? dacht Mila.

Ze rende zonder twee keer nadenken in tegengestelde richting. Eenmaal dichterbij zag ze dat al die honderden vogels uit dezelfde boom kwamen. De hele boom schudde en beefde, alsof het ziek was.

Mila wenste dat ze een vogel kon roepen en vragen wat er aan de hand was, maar met dieren praten kon ze ook al niet. Was dierenpiet maar mee gegaan, dacht ze. Pas toen de stroom van vogels bijna was gestopt, sloop ze dichterbij. Toch bleef de boom schudden. Toen Mila er bijna was werd het ineens helemaal stil.

Ze zette nog een stap. Bladeren knisperden, maar verder geen geluid of beweging. Totdat kleine bolletjes hard naar beneden vielen. Eenmaal op de grond sprongen ze meteen omhoog, en stonden stil. De voorste trok zijn muts recht en stak iets naar voren. Mila wist niet zeker wat het was, maar scherp was het zeker.

‘HALT!’

Mila maakt een vreugdesprong en keek breed glimlachend alle kabouters aan. Totdat ze besefte dat honderden kabouters op het punt stonden haar aan te vallen. Ze stak haar hand, fluisterde geduld geduld, en graaide in haar jaszakken naar de badge. Sneller dan ooit haalde ze hem tevoorschijn en gooide hem temidden de kabouters. Die bestudeerden hem even, en deden vervolgens al hun gereedschappen weer terug in hun rugzakjes.

‘Welkom! Hoe heet gij?’ Een kabouter, iets groter dan de rest, gekleed in een blauwwit gewaad, stapte naar voren. Hij had gespierde armen, en droeg zelfs meerdere scheppen bij zich. In plaats van een rode puntmuts droeg hij een grijs soort tovenaarshoed met daarin enkele gaten.

‘Ik ben Mila, Eersterangs Piet in de Geschiedenis Orde, vriend van zowel Sint als Kerstman.’

‘Gegroet! Ik ben Sivo, leider van de boskabouters, grondtovenaar, schepper der dubbelscheppen, vriend van Kerstman. Weet u wat de badge betekent, die u zojuist tot ons heeft geworpen?’ Mila schudde haar hoofd. Ze moest moeite doen niet te lachen om Sivo’s hoge piepstemmetje. Het leek wel alsof iemand hem had opgewonden en nu versneld afspeelde.

‘Hij is mij gegeven door de Kerstman. Hij gaf mij de opdracht jullie te zoeken.’

‘Gevonden heeft u ons. Beste mevrouw, onze beste Kerstman heeft u de Alarm-badge gegeven. Dat betekent dat er iets ergs is gebeurd. Een gebeurtenis heeft plaatsgevonden die de Kerstman zo gevaarlijk acht, dat hij alarm slaat over heel zijn koninkrijk.’ Sivo sprong naar voren en klom via Mila’s been omhoog. Binnen de kortste keren zat hij op haar schouder. Hij keek rond en fluisterde in haar oor.

‘We hadden al door dat er iets mis was. Alle kabouters onderling kunnen elkaar dingen doorgeven, zonder dat ze elkaar daarvoor hoeven te zien. Van de kabouters op de Noordpool kregen we al kwaadaardige signalen binnen. Daarom zijn we ook in bomen gaan zitten, in plaats van in de grond, waar wij normaal huishouden.’

Hij wees naar de nog steeds naschuddende boom. ‘We hadden net een nieuwe, grotere boom gevonden. De vogels met hun nesten daar vinden het niet leuk—maar vogels kunnen vliegen, dus die kunnen zo ergens anders heen.’ Sivo zette weer een luidere stem op.

‘In de korte tijd dat we hier zijn hebben we al wel een klein eigen plekje weten te bouwen. Vergeef ons, het stelt nauwelijks iets voor. Ik stel voor dat we daar verder praten.’

Inmiddels waren al duizenden kabouters uit de boom gesprongen, en liepen nu allemaal tegelijk rechtdoor. Ze droegen ongeveer dezelfde kleding; je kon een individuele kabouter alleen herkennen aan zijn muts en zijn schep.

Hun kledingstukken waren een mix van beige, bruin en groen. Camouflage over en onder de grond was van groot belang voor hen. Op ieders rug hing een rugzakje met net genoeg ruimte voor een schep, muts en eten, en alle kabouters hadden hetzelfde volle en opgewekte gezicht. Gelukkig gedroegen ze zich ook naar hun schattige uiterlijk.

Vrolijk zingend, maar wel zachtjes, liepen ze allemaal op hetzelfde rappe tempo. Voor- en achteraan de groep liepen kabouters die je wél beter kon onderscheiden. Ze droegen een cape in eigen kleur en patroon, en hadden geen rugzakje maar simpelweg één of meerdere scheppen om hun rug gebonden. Sommige hadden een helm in plaats van een muts, terwijl anderen een hele platte hoed droegen.

De kabouters in deze outfit konden iets speciaals. Elke kabouter werd automatisch opgeleid om goed te kunnen graven en werken met grond, maar sommige kabouters wilden meer. Als ze hard werkten konden ze meer leren over magie of vechtkunst om zo de groep kabouters te beschermen tegen onheil. Ook hadden sommige kabouters een hogere opleiding gehad en waren daarom uitvinders en onderzoekers geworden. Deze gingen echter meestal niet mee naar het werk, maar bleven lekker thuis onderzoeken.

Sivo bleef op Mila’s schouder zitten en leidde al zijn vrienden in de juiste banen. Een tijdje liepen ze strak rechtdoor, over bruggetjes en open plekken, en zelfs even door een tunnel. Toen sloegen ze allemaal rechtsaf, en stonden plots in een kleine donkere grot, bedekt met mos. Zij aan zij wandelden ze naar binnen, en als Mila even bukte paste zij er ook onderdoor.

Meteen na de ingang was er een afdaling, waarna je onmiddellijk uitkwam op een plein. Dit was het enige grote, open gedeelte van een kabouterdorp. Eromheen stonden flatgebouwen van opeengestapelde kabouterhuisjes. Elk had op dezelfde plek een klein raampje waaruit licht kwam, en een ronde deur. Tussen deze gebouwen in liepen lange gangen naar andere delen van de grond.

De kabouters maakten grapjes over dat de Kerstman natuurlijk de kleinste van alle pieten naar ze toe had gestuurd. Het was eigenlijk een klein wonder dat Mila enigszins gebukt in de kabouterwereld paste. Om haar heen klonk overal het geluid van zingende kabouters.

_Al zijn de dagen kort, al zijn de dagen lang
_ _Wij leven in het donker, toch zijn wij niet bang
_ _Wij hakken en graven, wij zoeken naar goud
_ _Wij wonen in de grond, toch hebben wij het niet koud
_ Al zijn de wegen kort, al zijn de wegen lang
_ Wij zingen en stampen, wij gaan onze eigen gang
 _

Iedereen zong hetzelfde lied, en ook nog eens mooi in koor. Daar was het pietenkoor niks bij, dacht ze.

‘Goed, beste Mila, wat hebt gij ons te vertellen?’ Sivo keek haar met veel verwachting aan, net zoals alle andere belangrijke kabouters achter hem. Mila wist even niet wat ze allemaal van haar verwachtten. Ze slikte, en met bibberende stem vertelde ze alles dat was gebeurd.

‘We, de Kerstman en ik, werden aangevallen terwijl we in zijn arrenslee vlogen. Toen besloot hij dat het te gevaarlijk was en vluchtte hij naar iets dat hij het Grote Woud noemde. Ik mocht niet mee. Dus hij gooide mij naar beneden en zei dat ik jullie moest zoeken. Dat was het eigenlijk wel.’ Sivo was zichtbaar teleurgesteld, maar gaf niet op. Hij gaf nooit op.

‘Dat wisten we al, maar toch bedankt. Wat deed u samen met de Kerstman in zijn slee … overdag nog wel?’

‘Ohja, dat was ik vergeten te vertellen!’ Nu werd Mila ineens enthousiast over wat ze te vertellen had. Ook stelde het haar gerust. Ze wist niet hoe het met haar vrienden was, maar als er iets ergs gebeurd was, hadden de kabouters het al wel geweten.

‘De Sint en een paar pieten waren bij de Kerstman gekomen om hulp te vragen. Ik vroeg of ik zijn historische boeken mocht bekijken—en dat mocht. Dus toen deed ik dat. En toen ging de rest ergens anders heen. Maar toen werden we overvallen door een hoop mannen in zwarte pakken. En toen werd de rest gevangen genomen. Alleen de Kerstman en ik wisten te ontsnappen.’ Mila bedacht dat ze moest werken aan haar verhalen vertellen, en zeker niet zoveel het woordje toen moest gebruiken. Anders werd ze nooit een goede Geschiedpiet.

Sivo keek nu ernstig en wenkte naar een andere kabouter. Deze haalde een klein notitieblokje tevoorschijn, samen met een pennetje. Hij zette een bril op en bekeek Mila aandachtig. Het was Appi, de slimste kabouter van het moment.

‘Vertel ons, wat heb je in de historische boeken gevonden? We weten dat de Kerstman het niet mag weten, maar wij wel.’

‘Ik las over het ontstaan van de Pieten. Ik las dat twee rijke mensen het niet eens waren met de Pieten en de organisatie kapot wilden maken, en toen zichzelf undercover tussen de Pieten hebben gemengd. Toen ik verder zocht vond ik niks speciaals over deze personen … tot het moment dat de Sint zijn onsterfelijkheid kreeg. Daar ging volgens de boeken één van de personen dood, terwijl de andere nu nog steeds leeft en heel veel extra mensen bij zijn groep heeft gekregen. Ze noemen zichzelf iets van ASO.’

Alle kabouters gooiden de hand voor hun mond, en enkele vielen zelfs flauw.

‘Meer kon ik niet lezen. Ik hoorde een hoop getik tegen de ruiten en zag dat ze werden ingeslagen. Toen ben ik als de wiedeweerga weggerend en heb gelukkig onderweg met de Kerstman mee kunnen liften.’

Alles werd genoteerd, en vergeleken met een berg andere blaadjes uit het notitieblokje. Appi knikte een paar keer, schudde dan weer eens zijn hoofd, maar was vooral bezig met Sivo dingen laten zien. Mila probeerde mee te kijken, maar kon het piepkleine handschrift niet lezen.

‘Wij doen al heel lang onderzoek naar verstoringen die wij voelen. Net zoals de Kerstman zijn wij een magisch volk, en dan wel van de Aarde, dus wij merken het als dingen misgaan. Echter zijn wij niet sterk genoeg om precies te weten wat, wanneer, wie en hoe. We zijn ook maar kleine wezentjes.’

De rest van de kabouters schaarde zich om het plein. Enkele kabouters schenen licht bij, terwijl Appi zijn papieren uitspreidde op de tafel voor zich. Sivo keek met hem mee, zijn voorhoofd in een ernstige plooi. Om de zoveel tijd verscheurden ze wat papiertjes, of voegden ze dingen samen.

Naast hen kwam nog een belangrijke kabouter staan. Slingi, de Sterke. Zoals hij zichzelf noemde dan, hij heette eigenlijk gewoon Henk. Hij vroeg of de diensten van zijn kabouterleger gevraagd werden, maar Sivo wees het af. Hij fluisterde dat het te gevaarlijk was. Nu was Mila wel erg nieuwsgierig geworden, en geïrriteerd pakte ze Sivo op.

‘Ga je mij nog vertellen wat dit allemaal voorstelt?’

‘De groep waar u over sprak, ASO, is hoogst waarschijnlijk vele malen sterker en machtiger dan gedacht. Er moet nu opgetreden worden! Maar, wij kabouters kunnen niet veel betekenen ben ik bang. Ik geef u een paar van mijn navigeerkabouters om u naar de plaats te leiden waar u waarschijnlijk moet zijn. En nog één ding: pak nooit meer een kabouter zomaar op. We zijn agressiever dan u denkt.’

Mila zette Sivo snel neer en duwde zijn mutsje weer recht. Vier kabouters verschenen voor haar, allemaal in het lichtblauw, met een donkerblauwe rand aan hun mouwen en muts.

‘Komt u maar mee mevrouw! Ons voertuig bevindt zich naast de grot!’ Mila dacht even na, maar kon zich niets dat leek op een voertuig naast de grot herinneren.

‘Het is een speciaal kaboutervoertuig. Gewone mensen kunnen het niet zien. Het kan een beetje raar voelen, maar je raakt er gauw aan gewend hoor!’ Spoedig vertrokken ze uit de grot, terwijl alle kabouters teruggingen naar hun eerdere bezigheden.

HET GROTE WOUD

De poortwachters van het Grote Woud zagen hem al van verre aankomen.

‘Ha die Claus, dat is lang geleden!’ riepen ze allemaal in koor, terwijl de enorme houten poort langzaam opendraaide.

Het Grote Woud was een enorme planeet, begroeid met alleen maar natuur. Een grote doorzichtige koepel van elfendraad bescherme het tegen indringers. Maar al te vaak waren mensen uit op alle magische voorwerpen en kunsten die de elfen voortbrachten, en ze mochten zeker niet in de verkeerde handen vallen.

In die koepel zaten aan twee kanten poorten; de grote houten poort en de geheime ingang van (t)rots. Bijna iedereen kende alleen maar de houten poort en kwam via die kant binnen. De poort was zo gigantisch dat het zelfs een kleine maan naar binnen zou kunnen laten, waardoor het dan ook een minuut duurde om hem open te doen.

Al sinds het begin der tijden werd hij bewaakt door de poortwachters. Een groep van tien grote, sterke mannen voerde het beroep al eeuwen uit, en waren ondertussen hun kinderen aan het leren hoe het moest. Niet alle elfen waren onsterfelijk, en het Grote Woud kon zich niet veroorloven om ooit zonder poortwachters te zijn.

De geheime ingang van trots was helemaal aan de andere kant, onderaan een klif. Aan die kant van het woud was de zee, en als je daar onder water ging kon je een stel rotsen zien die een opening vormden. De ingang was ooit gemaakt door elfenkoning Tario Trots, maar is afgesloten en verborgen toen Kapitein Haak hem ontdekte en gebruikte om goederen te smokkelen.

De Kerstman minderde zijn snelheid en zweefde rustig door de poort. Hij groette elke poortwachter persoonlijk, en zette koers richting de eerste elfenstad. Het was de hoofdstad, en hier bevond zich de Elfenraad met de Elfenkoning. Hier was hij geboren, en hij kende de stad en zijn inwoners erg goed. Tientallen jaren had hij hier geleefd voordat hij werd opgevangen door de magiërs. Als er iemand was die ze kon helpen, was het de elfenkoning wel.

Langzaam zigzagde de kerstman tussen de groen glimmende boomtoppen door. Er waren geen wegen of iets dergelijks, en zo was de elfenhoofdstad ook moeilijk te vinden voor vreemdelingen. Binnen de kortste keren zag hij op de grond prachtige rode en blauwe bloemetjes de lucht in springen. Niet veel later rook de lucht lekkerder dan waar dan ook op Aarde, en klonk het zachte gekabbel van talloze beekjes.

Om zich heen hoorde hij elfenzang uit de boomtoppen, terwijl langs hem enkele kinderelfjes dartelden. Door de lucht vloog een hele stoet blauwe elfjes, op weg naar hun werk, terwijl van de andere kant paarse kinderelfjes op weg naar school waren.

Hij was op zijn bestemming, wist Claus, en hij zette zijn arrenslee onder een speciale, dikke boom. Hij had nog altijd zijn eigen parkeerplek in de stad. Samen met de Sneeuwman liep hij over een lang pad van geel gras naar de grootste boom van het woud: de Wijzeboom. De boom had een kleine stam, maar een enorm bladerdek. Hij was zo groot dat alle belangrijke elfen van het land er in woonden en werkten. En dat werken betekende meestal vergaderen over elfenzaken, of problemen in andere werelden die hen iets aangingen.

De Elfenkoning stond op van zijn zilveren, met klimop begroeide, troon.

‘Proberis! Oude makker!’ riep de Kerstman breed grijnzend.

‘Claus, dolle magiër! Wat ben ik blij je weer te zien.’

‘Insgelijks, Probi.’

‘Vertel mij Claus, waaraan heb ik dit onverwachte bezoek te danken?’

‘Ik kom, op dit onverwachte tijdstip, om hulp te vragen.’

‘Vertel me wat het is. Je hebt nog een goede daad van mij tegoed, sinds die keer dat jij mijn leven redde bij de Bommenberg.’

‘Och, dat is zo lang geleden, daarvoor zou je het niet hoeven doen Probi.’ De rest van de Elfenraad keek elkaar verward aan: ze hadden nog nooit gehoord van een Bommenberg. Je zou denken dat een berg met alleen maar bommen binnen de kortste keren zou exploderen en weggevaagd zou worden.

Maar dat was niet wat de Bommenberg deed. Deze berg stond in de zee en maakte bommen van lava uit de grond. Hij gooide ze te pas en te onpas uit over het Grote Woud, dus de elfen moesten wel iets doen als ze wilden overleven. Proberis probeerde de berg te stoppen, maar werd bijna geraakt door zijn bommen. Gelukkig kwam de Kerstman net op tijd aan om ze weg te toveren.

De rest van de Elfenraad wilde opstaan en eten halen, maar de Kerstman gebaarde ze te blijven zitten.

‘Ik vraag om veel hulp. Op Aarde zijn wij, de Sint en ik, erachter gekomen dat er een hele grote groep mensen is met slechte bedoelingen. Ze willen het Sinterklaasfeest verpesten. e willen al zijn geld en Pieten gebruiken om de wereld over te nemen. Ik weet niet hoeveel geld hij heeft of hoe snel hij zich zal overgeven aan deze waanzin—maar ik vertrouw de Sint met mijn leven. Ze zitten verspreid over Nederland en de Noordpool—mijn Noordpool. In mijn eentje kan ik ze niet aan. Ik vraag, in al mijn nederigheid, de elfen om mee te vechten.’

Proberis keek bedenkelijk en fronste zijn wenkbrauwen. Hij keek naar de grond en ijsbeerde. Zijn vingers tikten snel tegen de takken van de boom. De Sneeuwman wilde erbij komen zitten, maar trok de hele boom scheef en gleed weer van de tak af. Het schudde Proberis uit zijn gedachtegang, en hij keek naar de Kerstman.

‘Het spijt me, maar het is te gevaarlijk. Dit is niet onze oorlog—het is die van de Aarde en zijn beschermers. We hebben geen idee met hoeveel ze zijn, of hoe sterk ze zijn. Daardoor weet ik niet hoeveel elfen er nodig zijn, en ik kan niet het Grote Woud onbeschermd laten. Het spijt me, we doen het niet.’ De Kerstman had toch wel gerekend op iets meer steun, en ging op zijn knieën.

‘Alsjeblieft, ik heb alles al geprobeerd, dit is de laatste manier om deze storm te overleven. Wacht, ik bied een beloning aan! Als jullie me helpen krijg jij, Proberis, van mij een aantal geheime toverspreuken en methodes! Hoe klinkt dat?’

‘Claus! Ik had beter van jou verwacht. Een Elfenkoning maakt beslissingen door wijsheid, niet door … door … omkoperij. Mijn besluit staat vast. Je kunt onze buren nog proberen, de Pegasi.’

‘Nee, ik heb niet zo’n geweldige band met die Pegasi. Ik heb ze vroeger te vaak belachelijk gemaakt dat ze paarden waren die vleugels nodig hadden om te vliegen, terwijl mijn rendieren zonder vleugels konden. Goed. Dan neem ik uw besluit voor wat het is, en zal ik spoedig weer vertrekken om het in mijn eentje op te lossen.’

‘Het spijt me vriend, maar ik kan echt niet meer doen. Vaarwel!’ De Kerstman maakte snel rechtsomkeert, en liep met kwade voetstappen hetzelfde gele gras plat. Trappetje op, trappetje af sloeg hij snel de hoek om, in de hoop dat Proberis het niet had gezien. Er was één iemand waar hij nog heen kon, ook al was hem dat verboden door de elfen. Meneer Pan, Peter voor vrienden. Het was een goede jeugdvriend, en vroeger net zoals hem een beschermer van de Aarde.

De Kerstman ging naar het dichtstbijzijnde beekje, en toverde een paar houtstronken om tot bootje. De Sneeuwman gebood hij bij de arrenslee te wachten—hij paste er niet bij. De Kerstman sprong in het bootje en peddelde met zijn handen. Hij wist dat snel genoeg het beekje te klein werd om met riemen te roeien, en hij moest toch echt via een aantal speciale wegen naar meneer Pan reizen.

Hij doorkruiste enkele zeer smalle tunnels, en sprong daarna uit zijn bootje op het gras. Hij maakte zich groot, handen in de zij. Zoals altijd lager Peter in zijn groenbruine kloffie te snurken onder zijn eigen boom. Bovenin de boom werkte zijn elfje, Tinkerbell, aan een nieuw vogelnestje. Claus nam wat water uit de rivier en gooide het met een flinke smak over Peters gezicht. Hij schoot meteen wakker.

‘Wel alle! Claus!’ Peter sprong op en omhelsde hem. Hij was vele malen kleiner dan Claus en werd dan ook bijna een meter de lucht in getild. Claus zette Peter weer neer, en keek hem strak in de ogen aan.

‘Je bent geen dag ouder geworden!’

‘Tja, als je genoeg beweegt, blijf je altijd jong,’ zei Peter, en hij sloeg tegen de bolle buik van Claus. Die kon er wel om lachen.

‘Ik kom om je hulp te vragen.’ Peter was inmiddels alweer op precies dezelfde plek gaan liggen.

‘De Aarde is in gevaar, en ik vraag jouw vechtkunsten en slimme strategieën. Samen kunnen we het gevaar wel aan.’ Peter moest lachen.

‘Ai ai, de Aarde. Ik heb je toch verteld dat ik verbannen ben van de Aarde?’

‘Oh, ik dacht dat je alleen een waarschuwing had gekregen?’

‘Nee, nee. De Alexandrische bibliotheek afbranden bleek ernstigere gevolgen te hebben dan we dachten.’

‘Ja, dat was ook geen slimme actie. Ik zei nog zo dat je jouw vuurwerk thuis moest laten, maar jij luisterde weer eens niet. Zoals altijd.’

‘Zoals altijd. Hoe dan ook, ik verdoe mijn tijd hier niet hoor. Ik heb allerlei andere dingen beoefend, zoals telepathie en magie over grote afstand. Zo kan ik toch nog een beetje de Aarde beschermen. En misschien mag ik ooit weer terug, sinds mijn goede daden met Wendy.’

‘Ja, hoe is het met haar?’

‘Goed, goed. In de zomervakantie mag ze hierheen komen, dat is altijd het leukste deel van het jaar.’ Peter schoof ineens zijn dolkje uit zijn broekzak en gooide deze precies in het midden van een dartbord getekend op de boom aan de overkant. Peter miste het vechten wel, sinds kapitein Haak was opgesloten in de gevangenis. Hij had er aan gedacht om hem te bevrijden, maar dan zou hij al helemaal nooit meer naar de Aarde mogen.

‘Je gooikunsten zijn nog goed. Maar bewijs die telepathie van je maar eens!’ Als je Peter uitdaagde of beledigde, kreeg je nog het meeste uit hem.

‘Wacht, sta even stil.’ Peter keek met ogen dicht in zijn richting, en friemelde met zijn vingers terwijl hij humde. Toen schoten zijn ogen open.

‘De Sint heeft één zwakke plek. Onder zijn baard!’ De Kerstman stond versteld. Niemand wist dat, behalve hij, en toch had Peter het uit hem kunnen halen. Hij zette nog een stap naar Peter, en legde zijn hand op zijn schouder.

‘Help ons.’

‘Goed, wat weet je? Nouja, wat weet je dat van belang kan zijn? Ik hoef niet elke naam van elke elf te horen.’

‘Ik zag grote aantallen mensen door heel Nederland vuurwerk plaatsen. Ik vond het wat vroeg, zo rond het begin van December, maar nu snap ik het. Denk ik. Dat vuurwerk gaat niet gebruikt worden op oud en nieuw voor mooie knallen, maar om heel Nederland te bedreigen!’

Ineens sprong Peter uit zijn liggende positie, ongewoon voor zijn doen, en pakte de Kerstman stevig bij de schouders vast.

‘Nederland is in groot gevaar! Iedereen is in groot gevaar! Ik zal je niet langer ophouden, je moet terug! Ik kan niet mee, ik mag het Grote Woud niet eens verlaten. Ik kan je wel wat hulpmiddelen geven.’ Peter vloog met een achterwaartse salto zijn huis in de boom binnen. Claus hoorde gerommel en zag enkele spullen uit het raam vliegen, totdat Peter naar buiten kwam met een klein pluchen zakje.

‘Hierin zitten een hoop wapens, met magie verkleind. Als je ze vastpakt en even schudt, worden ze groot. Blijf dus wel op afstand—je wil niet dat je ineens een mes in je buik krijgt. Oh ja, als ik jou was, zou ik beginnen bij het Kasteel van de Sint. Als er een plek is die ze graag zouden opblazen, is dat het kasteel wel. Succes!’

Kerstman nam het dichtgeknoopte zakje dankbaar aan, en sprong op zijn bootje. Peter kwam erachter staan. Hij gaf hem een eerste duw, en zwaaide hem vervolgens vanaf de kant uit.

De stroom ging bergafwaarts, en met een rotvaart sjeesde Claus over de vele wateren in de elfenstad. Zijn Sneeuwman stond nog steeds op precies dezelfde plek te wachten; hij was in slaap gevallen. Zijn gesnurk liet alle bomen trillen, en de elfen waren maar wat blij toen Claus hem meetrok en met de arrenslee het luchtruim koos.

INBREKERS IN EIGEN HUIS

Hij parkeerde zijn arrenslee een eindje verderop, in de garage van café de Koffiekoning. Claus kende de eigenaar goed. Hij liet vaak een deel van de pakjes in zijn kelder opslaan.

Om niet op te vallen, had hij kerstbomen en sneeuwpoppen getoverd en om zich heen gezet. Hoewel een zwevende arrenslee vol met kerstbomen misschien alleen maar meer opviel. De sneeuwman had hij een wortel in zijn neus geduwd en een hoge, zwarte hoed opgezet. Zelf had hij zijn welbekende gewaad afgedaan en een oude lange jas om zich heen geslagen.

Door ongure steegjes liepen ze richting het kasteel van de Sint. Het lag net buiten het centrum van de stad. Er was een grote open tuin rondom het kasteel, wat het lastig maakte om het ongemerkt te naderen. Vlak voordat ze er waren sprong Claus de bosjes in en trok de Sneeuwman met zich mee.

Voorzichtig liepen ze een stukje tussen de heggen en struiken. Bij elke ritseling pauzeerde ze weer en hielden hun adem in. Eenmaal dichtbij genoeg hurkte hij, en tuurde door de gaten naar het kasteel.

Ze waren aan de zijkant beland. Hij zag mogelijkheden om via de grote ramen binnen te komen, maar dan was er nog een probleem: onopgemerkt tot de muur te komen. Er zat zeker tien meter open grasveld tussen! Hij zag nergens een betere optie, en stelde een plan op.

Uit de hoofdingang kwamen om de zoveel tijd groepjes in zwarte geklede personen, die dozen naar binnen en buiten tilden. Ook stopte er regelmatig een auto op het grote plein. Iemand stapte uit, haalde iets onduidbaars uit de fontein, en vertrok net zo snel weer. In de achtertuin was nauwelijks activiteit, maar ook niets dat beschutting kon bieden.

Ineens voelde hij een klap op zijn schouder. Geschokt keek hij om, klaar om een klap uit te delen, maar tot zijn opluchting stonden daar goede vrienden. Mila had een paar kabouters onder haar arm, en achter haar stonden India en een persoon in hetzelfde uniform als de ASO.

‘Geen zorgen, hij hoort bij ons,’ zei India. ‘Hij heeft mij geholpen om te ontsnappen. Zonder hem was het onmogelijk om langs die hele menigte te komen. Laat staan over dat hek te gaan! Hij heeft één van die mensen overmeesterd en zijn uniform aangetrokken om ongemerkt tussen ze door te kunnen lopen.’

Het was Bito. Hij had een lang en dun postuur, maar toch erg mannelijk gezicht. Eén van zijn handen was zwaar gehavend en ingebonden in wit verband. Om zijn andere hand droeg hij een zwart-witte handschoen: het symbool van Bito. Met die hand voerde hij altijd betoveringen uit. Over de hele aarde vreesden misdadigers hem vanwege die zwart-witte handschoen. Met een vermoeide blik keek hij de Kerstman aan, hoewel er nog een klein lachje vanaf kon.

‘Ik heb de kabouters gevonden, zoals u ziet!’ riep Mila iets te enthousiast. ‘Ze hebben mij geholpen om u te vinden. Onderweg, via het geheime netwerk van de Kerstman, kwam ik India en Bito tegen. Van de rest is jammer genoeg nog geen spoor.’

De Kerstman keek blij en opgelucht, en knuffelde iedereen, behalve Bito. Die gaf hij een stevige handdruk en zei dat hij nog niks had gemerkt. Bito was niet zo van het knuffelen. Soms vroeg men zich af of hij überhaupt plezier had gehad in zijn leven.

‘Ik heb ook nog niks gevoeld. Ik denk dat ze voor nu nog veilig zijn.’ Iedereen keek de Kerstman aan terwijl ze wachtten op zijn plan. Hijzelf was nog druk aan het denken. Enkele bewakers liepen vlak langs de bosjes, en hulde de groep in duister.

‘Die lopen rondjes,’ fluisterde Bito. ‘Maar ze zijn niet zo snel of oplettend, we hebben een kwartier voordat ze weer langskomen.’

‘Mooi. Waar ik me meer zorgen om maak is hoe we ongezien tot dat raam komen,’ zei Claus.

‘Dat raam? Daar zit de keuken, ik weet wel zeker dat daar mensen zitten. Waar wij heen moeten, is de kelder.’

India wees naar een klein houten trappetje aan de zijkant het kasteel. Hij leek geen enkele functie leek te hebben. ‘Die kan open gemaakt worden, waarna je de kelder in valt. Er zijn weinig andere wegen naar de kelder, ik denk dat we daar de komende tijd veilig zijn.’ De Kerstman kon het voorstel alleen maar beamen en vroeg de Sneeuwman om de kerstbomen weer naar voren te halen.

‘We verstoppen ons in de kerstbomen.’

‘Denk je dat lopende kerstbomen niet opvallen?’

‘Dat denk ik ja. Heb jij een beter plan?’ Het viel stil, en iedereen probeerde zichzelf zo goed mogelijk om te bouwen tot boom. De Sneeuwman bleef gewoon een sneeuwpop, en binnen een paar minuten stond iedereen klaar.

‘We hebben weinig tijd, en twee doelen: informatie winnen over hun plannen, en als het even kan al die mensen uitschakelen.’

Claus deelde het zakje met wapens uit, en vertelde iedereen hoe ze werkten. Hij telde fluisterend af, waarna ze synchroon vooruit schuifelden. Ze stapten voorzichtig uit de bosjes, en probeerden hun voeten zo min mogelijk op te tillen. Ze gleden haast over het korte gras, en waren nu halverwege.

Ze hoorden een stem en stonden abrupt stil. Twee mannen liepen langs en keken raar opzij. De een tikte de ander aan en wees naar de Sneeuwman. Die begon keihard te lachen. ‘Wat een lelijke sneeuwpop. Heeft Jantje zeker gedaan.’

Tot opluchting van de kerstboompjes liepen ze weer door. Ze waren nu dichtbij genoeg, en de kust leek veilig. India gooide de vermomming af, rende naar het trappetje, en met een paar goedgerichte dreunen sloeg het open. De rest holde achter Claus aan, de kelder in. India sprong als laatste in één keer naar beneden, terwijl ze de opening weer dichtsloeg. Buiten lagen alleen nog maar vier kerstbomen op de grond.

India schudde de laatste naalden en takjes van zich af. Ze zag meteen waar ze waren: één van de pakjeskamers. Het rook aangebrand, en er hing veel stof in de lucht. Iedereen probeerde op de tast niet tegen de stapels pakjes te lopen. De raampjes vlak onder het plafond lieten veel te weinig licht door, en dus stak India een lucifer aan.

Mila slaakte een gigantische gil en sloeg met een zwaai de lucifer uit India’s handen en naar de grond. Ze stampte met beide voeten de lucifer uit en zuchtte.

‘Zag je het niet, India? Er zitten hier geen pakjes meer, er ligt overal vuurwerk! Als je de lucifer net iets meer naar links had gehouden waren we nu de lucht in gevlogen!’ Mila moest moeite doen van boosheid niet te schreeuwen. India mompelde dat ze het niet had gezien.

‘Zijn er nog pieten in dit kasteel?’

‘Geen idee. Ik ben hier dagen geleden vertrokken hè.’

‘Ze zouden de pieten gevangen kunnen houden. Maar aan de andere kant, het zijn er erg veel, dat past nooit hier.’ Bito liep rond, op zoek naar een deur. De rest pakte elkaars hand vast, en volgde hem op de voet. Bito kon dit soort dingen—zijn zicht was bovennatuurlijk goed. Na twee keer de hoek omslaan zagen ze een paar meter verderop een raampje, waardoor licht brandde. Een paar stappen dichterbij, en hadden de deur gevonden.

De deur trilde en ze hoorden stappen op de gang. Stappen die snel dichterbij kwamen. Door het raampje zag Bito een grote schaduw op de muur van de gang schijnen. Snel duwde hij iedereen achter zich aan de kant, terwijl hij zichzelf vastklemde aan de deur. Claus duwde iedereen nog verder weg, achter een schap.

Zelf paste hij niet meer, en hij sprong ternauwernood mee met Bito. Een sleutel ging in het slot en draaide vlug rond. De klink ging naar beneden. De deur zwaaide open, en een baken van licht vulde de ruimte. Een man stapte in de deuropening, en zocht met zijn hand over de muur naar de lichtknop. In de volstrekte stilte was het geluid van hijgende pieten jammer genoeg voor iedereen te horen. De man draaide naar hen toe.

Met een snelle trap duwden Claus en Bito de deur terug, recht in het gezicht van de onbekende man. Deze viel achterover, tegen de lichtknop, maar duwde nog net met zijn handen de deur terug. Aan het plafond flikkerden een paar lampjes aan, terwijl de man razendsnel opstond en een knuppel pakte.

Hij zag India en Mila achter het schap vlak voor hem en rende woest op ze af. Bito lag nog op de grond, maar Claus had zichzelf omhoog geduwd en sprong van achter op zijn rug. Er is geen persoon die iemand met het postuur van Claus op zijn rug kan hebben, en onder een luid gekraak zakte de man in elkaar, naar de grond. India rukte de knuppel uit zijn handen. Ze wilde hem slaan, maar de man smeekte genade. Claus hield India tegen, terwijl hij de deur terug op een kiertje duwde.

‘Vertel ons alles wat je weet, en we doen je niks! Wat is het plan met het vuurwerk?’

‘Opblazen. Alles. Overal. Vannacht, 12 uur, middernacht. In één keer boem.’ De man stond na te hijgen terwijl hij wilde de woorden stotterde.

‘Zijn er nog pieten in het kasteel?’

‘Nee. Allemaal gevangen genomen en weggebracht naar verschillende plekken. Ik weet niet precies waar, dat zweer ik!’

‘Hij vertelt de waarheid,’ concludeerde Claus.

‘Dan is er geen tijd te verliezen!’ Bito stond op en rende de gang op.

Het was een korte gang, met slechts vier deuren en een lange trap aan de andere kant. Claus vroeg Mila om de kabouters, en uit haar tas haalde ze de versteende beeldjes. Toen de Kerstman ze in handen kreeg ontdooiden ze meteen.

‘Schakel alle kabouters en elfjes in! Al het vuurwerk moet onmiddellijk opgeruimd!’

‘Waarnaartoe?’

‘Gooi het allemaal op de Noordpool. Door de kou en de sneeuw zal het niet kunnen ontploffen.’

‘Dat halen we nooit! Dan moeten we elke keer terug vliegen naar de Noordpool!’ Daar had de kabouter een punt. Claus haalde een klein, wit pluizig bolletje uit zijn zak. Hij had enorme zakken, en bewaarde daar alles wat anderen in honderden tassen zouden stoppen.

‘Dit ding kan minstens duizend sneeuwpoppen voortbrengen. Je hoeft alleen maar een sneeuwpop te wensen, en hij floept er uit. Gebruik het om het vuurwerk onschadelijk te maken. Succes!’ De kabouters sprongen op de schappen, tikten één van de ruitjes in en kropen naar buiten.

Bito stond inmiddels samen met India op de gang, zijn oor tegen de deur gedrukt. Er was een gesprek gaande in de kamer, en Bito ving enkele delen op. Het was een gesprek tussen twee mannen, waarvan eentje heel belangrijk was, wist Bito.

Het was de man met de gruizige stem, de rechthoekige man, de belangrijkste man van het land.

‘Minister Bolebas!’ fluisterde India. Bito knikte, en probeerde er chter te komen wie de andere was. Claus en India kwamen aanlopen, terwijl Claus de zojuist overmeesterde man op zijn rug droeg. Hij had tape op zijn mond zodat hij geen geluid zou maken, maar dat werd er door Bito afgerukt.

‘Wie is de tweede man in de kamer?’

‘Geen idee. Ik weet het echt niet, ik zweer het! Het is onze leider, maar niemand weet hoe hij heet of wie hij is. Hij ziet er uit als een ninja en weet alles van iedereen.’ Tegen de muur van de gang stond een klein tafeltje met daarop een vaas bloemen en een aantal glazen. Claus pakte een glas en gaf het aan Bito. Die duwde het tegen de deur om zo beter te kunnen luisteren. Nu kon hij alles verstaan.

‘Carlo Avanti is gewoon een anagram! Het staat voor Rani C. Tavalo. De minister van financiën!’ Bolebas deed er alles aan de ninja te overtuigen.

‘Ja, dat kan allemaal best wezen, maar in de uitgaven van de Nederlandsche bank staat dat er nog niet eens tienduizend euro wordt uitgegeven aan de Sint elk jaar! Dat feest kost miljoenen! Er klopt iets niet, en ik denk dat de Sint ons allemaal hard voor de gek houdt.’

‘Dat sowieso. De Sint is slim, oud, wijs, noem het maar op. Ik heb Rani het verkeerde koffertje gegeven. Hij heeft het koffertje met de wapens onder de tafel geschoven tijdens de vergadering. Alles wijst naar hem. Als ik hem nou verdacht maak, kunnen we zeggen dat hij al het geld van Sinterklaas verduistert. Dan krijgt hij alle schuld! Daarnaast denkt de Sint dat onze vergadering onder het paleis van de koningin was. Het feit dat Rani hem niet heeft verteld dat we onder zijn eigen kasteel zaten kunnen we ook gebruiken.’

‘En dan? Gaat niemand zich afvragen waar al die mensen in zwart kostuum vandaan komen? Gaat niemand zich afvragen waarom de minister niet gevangen is genomen, maar de koningin wel?’

Bolebas sloeg hard met zijn vuist op tafel, en Bito hoorde glazen kapotvallen. Bolebas duwde zijn bureau hard opzij, waardoor het tegen de deur knalde en iedereen naar achter sloeg. Ze wisten niet of Bolebas het lawaai gehoord had, en namen het zekere voor het onzekere.

‘We blazen de boel op!’ Claus schreeuwde het uit, zodat hij zeker wist dat hij ze zou horen. Claus wilde het niet op zijn geweten hebben dat hij de minister van het land had vermoord. Terwijl ze allemaal hun wapens uitklapten, had India snel de lucifers uitgedeeld en schoot iedereen een andere kamer in. Ze staken de eerste de beste lont aan en renden vervolgens weer naar buiten.

Claus blokkeerde de deur met het tafeltje, en nam de glazen mee vanwege hun gooibaarheid. De man op zijn rug legde hij ook voor de deur neer. Met zijn alleen renden ze de trap op, en begonnen aan een sprint naar de voordeur van het kasteel.

‘Hoe lang hebben we?!’ schreeuwde Bito.

‘Geen idee. Laten we hopen op het beste!’ Ze hadden de begane grond bereikt. Honderden gezichten draaiden hun kant op en namen tegelijkertijd hun wapens in de hand. Claus gooide drie glazen borden recht in het gezicht van de mensen voor hen. Ze vielen meteen naar de grond. Het bleef een paar seconden stil. Totdat het eerste schot werd gelost.

‘RENNEN!’ Claus rende voorop en Bito achteraan. Allebei probeerden ze een magisch schild om de groep heen te creëren, terwijl ze als een gek dwars door de ruimte renden. Van alle kanten werden ze beschoten en renden mensen op ze af. Ze vlogen over tafels en stoelen heen, en vernielden met hun actie de hele serviescollectie van de Sint. Ook de standbeelden aan de zijkant van het rode tapijt werden omgekieperd, en de gordijnen werden gebundeld en gebruikt als lianen om snel vooruit te vliegen.

Niemand slaagde erin door het schild te komen en de groep bereikte ongedeerd de voordeur. India sloeg met haar zwaard het slot eraf, en met z’n allen duwden ze de zware deur open. Frisse lucht, eindelijk.

‘Naar de arrenslee!’ Ze waren pas net buiten, of Bolebas en de ninja zaten ze op de hielen. Beide hadden geen wapens, maar ze konden wel harder rennen. Claus en Bito stopten met hun magische schild en begonnen op hun topsnelheid te rennen.

‘Alternatieve route! Volg mij!’ Claus sloeg ineens rechtsaf en rende over een gammele houten brug. Terwijl deze nog heen en weer zwaaide, nam hij alweer de volgende afslag en rende pardoes de weg op. Alle auto’s en fietsers remden af, en toeterden wild, terwijl de groep er tussendoor paradeerde.

Bolebas wist dat hij herkend zou worden als premier. Hij stopte met rennen en liep de andere kant op, alsof er niks aan de hand is. De ninja zette de achtervolging door, en gleed over de auto’s de pieten achterna.

Net op tijd wisten ze een steegje in te rennen, in de arrenslee te springen en omhoog te vliegen. Maar de ninja was niet zomaar verslagen. Hij wist de achterkant van de slee vast te pakken en bungelde nu in de lucht. Mila kon het niet over haar hart verkrijgen hem naar beneden te gooien, en slingerde hem in plaats daarvan samen met India de slee in. Kerstman ontving hem met open armen, en hield hem stevig vast.

‘Jij gaat met ons mee naar de Noordpool. Jou kunnen we wel gebruiken om die ASO’s tot onderhandelen te dwingen.’ De ninja werd aan alle kanten vastgebonden en de groep ging in volle vaart terug naar het huis van de Kerstman. Ze hoorden de knal van een instortend kasteel en keken toe hoe zwarte rookwolken de stad verduisterden. Volgend jaar maar een ander kasteel zoeken, dacht Mila.

EEN LAATSTE DANS

Sint en zijn pieten liepen nog steeds door het huis van de Kerstman. Ze stonden aan het begin van de trappen, toen ze gestommel achter zich hoorden.

Het klonk harder dan kaboutervoetstapjes, maar zachter dan het gedreun van mensen. Sint wist niet of het te vertrouwen was, en besloot te verdwijnen voordat de voetstappen dichtbij kwamen. Hij rende de trap op, en de rest volgde maar al te graag.

Totdat ook vanaf de andere kant voetstappen klonken. Sint wist het zeker: zo snel als ze konden omhoog. De trappen waren groot en gemaakt van prachtig hout. Het tapijt op de treden zorgde dat ze weinig lawaai maakten, terwijl de Sint de pieten één voor één omhoog duwde. Het was een wenteltrap, wat zorgde dat iedereen binnen drie grote stappen uit het zicht was verdwenen.

Hij hoopte maar dat op de verdiepingen hierboven niemand op de wacht stond. Hij zette een grote stap, maar werd aan zijn schouder teruggetrokken.

‘Wat denken wij dat we aan het doen zijn?’ De Sint draaide zich om, en zag een groepje mannen staan. Ze keken eerder verbaasd en uitgeput dan boos. Ze leken niet de ergste, en de Sint vertelde op zijn gemak een verhaal.

‘Oh ja, ik wilde eigenlijk naar boven gaan om wat eten te zoeken. Ziet u, ik heb al een hele tijd niks gegeten, en dat is niet goed voor zo’n oude man als ik.’

‘Maar natuurlijk, we begeleiden u wel naar boven.’ De Sint wist niet of de pieten al veilig op de derde verdieping zaten, en hij dacht dat hierboven helemaal geen keuken was, dus besloot hij de mannen een tijdje bezig te houden.

‘Och, wat fijn dat u mij begeleidt. En nu jullie er toch zijn: er is een raadsel dat ik al dagen probeer op te lossen, maar ik kom er maar niet uit!’

De mannen keken elkaar aan, maar waren eigenlijk wel toe aan een spelletje. ‘Kom maar op,’ zei de voorste man.

‘Oh, eerst even eentje om in te komen, oké? Een man duwt zijn auto over de weg. Als hij langs een hotel komt roept hij “ik ben blut!”. Waarom?’

De mannen keken allemaal naar de grond, terwijl ze met hun hand over hun baardje wreven. Om de paar seconden keek iemand op, alsof hij het antwoord wist, om toch weer teleurgesteld weg te kijken. Toen verscheen een grijns op het gezicht van de leider.

‘De man speelt Monopoly!’

‘Heel goed! Doen we er nog eentje, om er echt in te komen. Zeven kinderen staan rond een mand met zeven appels. Ze willen ze verdelen zodat iedereen een appel heeft, maar er moet ook een appel in de mand blijven. Hoe doen ze dat?’

Weer begon iedereen na te denken, terwijl iemand nerveus met zijn vingers op de trapleuning tikte. Hierdoor verscheen ineens het fronsende hoofd van Aro bovenaan de trap.

De Sint zag het en raakte in paniek. Hij wuifde zijn handen subtiel naar boven, om te gebaren dat zij alvast moesten gaan. Aro verdween en de Sint keek weer naar de groep, in de hoop dat niemand het had gezien.

‘Je geeft zes mensen één appel, en de laatste geef je de mand met daarin de appel!’ roept een kleine vent van achteren blij.

‘Precies! Mooi, dan nu het raadsel waar het eigenlijk om ging.’

‘Doe maar snel,’ zei de gefrustreerde leider, ‘dan laat ik zien wie hier de raadselkoning is!’

‘Dit is een wiskundig raadseltje. We weten allemaal wat een kwadraat is toch? Dat is als je een nummer keer zichzelf doet, zo is 4 in het kwadraat 4 x 4 = 16. Ook weten we wat gehele getallen zijn toch? Dat zijn gewoon 0,1,2,3,4 … ga zo maar door. Nou is de vraag: zijn er meer kwadraten of meer gehele getallen?’

Dit was een lastige, en dat zag je aan de peinzende blik op ieders gezicht. De Sint wist zelf allang het antwoord, maar wist zeker dat zij er niet snel achter zouden komen. Iedereen begon op zijn vingers dingen te tellen en dingen te mompelen, maar een antwoord bleef minutenlang uit. Ze waren allemaal zo druk bezig dat de Sint dacht dat hij gewoon onopgemerkt weg zou kunnen lopen, maar de leider liep rood aan en pakte de Sint stevig vast.

‘Je houdt ons voor de gek! Er is geen antwoord! Er zijn ontelbaar veel gehele getallen, hoe kunnen we nou ooit een antwoord vinden?’

Sint bleef kalm. ‘Heel simpel. Elk geheel getal heeft een kwadraat. Maar ook elk kwadraat heeft een geheel getal: de wortel. Zo is de wortel van 16 dus 4. Conclusie: het zijn er evenveel.’

De leider keek hem strak aan, maar besefte dat de Sint een punt had. Ineens haalde de Sint uit en duwde de leider naar de grond. De rest van de mannen dacht nog steeds na over het antwoord, terwijl de Sint de trap op holde.

Hij bereikte binnen luttele seconden de bovenste verdieping. Daar stond de rest nog steeds klaar. Aro klopte snel drie keer en trapte de deur in. Deze viel uit zijn scharnieren en plofte dof vóór hem op de grond. Hij zag de koningin vastgebonden op een stoel zitten, met minstens twintig bewakers rond de kamer verspreid. Tobbi wurmde zich voor de Sint, en maakte zich zo breed mogelijk.

‘Ik weet dat we een beetje met de deur in huis vallen … maar jullie staan niet op te letten.’ Aan de linkerkant vloog een hele kast naar de grond, en vanuit het gat dat erachter zat sprongen honderden kabouters de kamer in.

De bewakers haalden hun knuppels tevoorschijn, maar waren veel te langzaam. De kabouters kregen binnen een mum van tijd alle bewakers naar de grond, terwijl de Sint naar de koningin rende om haar los te maken. Dat was nog een heel karwei—ze was met exotische knopen vastgesnoerd.

De kabouters hakten stevig in op de benen van de bewakers; zolang ze niet opstonden waren ze geen groot gevaar. Buiten de kamer was de leider de trap opgestormd. Hij wilde de kamer inrennen en de Sint vanachter bestormen, maar Aro ving hem op. Ze worstelden even, en doken even later naar de grond.

Over de vloer rollend probeerden ze elkaar te slaan, maar ze hadden hun handen al vol aan elkaar vasthouden. De leider was sterk, maar een stuk kleiner dan Aro. Aro zag kans tegen de muur op te rollen, en vloog samen met de leider de lucht in. Aro strekte snel zijn benen uit en kon staan, maar werd weer naar de grond geslingerd door de leider.

Ze knalden tegen de stoel waar de koningin net nog op zat. De leider bleef erin vast zitten. De Sint hielp Aro loskomen, en slingerde vervolgens zelf de leider met stoel en al uit het grote raam.

‘Goed werk kabouters! Goed werk Aro! Goed werk iedereen!’ Sint was vrolijk, maar werd door Loco uit de droom geholpen, die vanaf de zijkant toe had gekeken.

‘Het is nog niet klaar, er zijn nog vele andere mensen aanwezig die ons iets aan willen doen.’ Terwijl de Sint de koningin onder zijn arm nam, liep iedereen naar een deur aan de rechterkant van de kamer. Ze wisten niet waar ze heen gingen, zolang ze maar niet gevonden werden.

Roekeloos stuurde de Kerstman de arrenslee af op de blokkades van de ASO. Hij had erover getwijfeld via de geheime tunnels te gaan, maar dacht dat een aanval op deze manier veel onverwachter was. Hij had zijn rendieren aangekleed met stevige beschermende stof, terwijl hij de rest van zijn passagiers had bevolen zich goed vast te houden.

Hij gooide weer een deken over ze heen, en richtte zijn focus op de mensen en hekken voor zijn huis. In een rechte lijn suisde hij naar beneden, recht op zijn doel af. In een wervelwind van sneeuw landde de slee tussen de mensen en gooide alles en iedereen onder.

Enkele voertuigen van de ASO’s schepte hij op de voorkant van de arrenslee. Die kon het wel hebben, dacht de kerstman. Onmiddellijk remden zijn rendieren af, terwijl de Kerstman zelf aan beide kanten een dikke houten stok de sneeuw in boorde.

In zijn voortuin kwam de slee tot stilstand en wierp alle rotzooi de lucht in, bovenop het dak van zijn huis. Hij sprong uit de slee en tilde de rest eruit. De ninja die ze hadden vastgebonden liet hij liggen, terwijl de Sneeuwman met goed gerichte worpen de overgebleven slechteriken buiten westen hielp. Het begon te schemeren, en Claus wees de rest de weg om via de kabouterhuisjes naar binnen in te komen. De Sneeuwman hield hij achter zich.

Langzaam ging op de tweede verdieping een raampje open, en sprong een persoon naar buiten in de arrenslee. Hij liep naar het einde en sprong er vanaf, terwijl hij de Kerstman de hele tijd aankeek. Op enkele meters afstand bleef hij stilstaan.

‘De naam is Krassis, aangenaam. Ik neem aan dat u de beroemde Kerstman bent?’

‘Och, noem me maar Claus.’

Krassis gooide een lichtje tussen hem en de Kerstman in, en begon er langzaam omheen te lopen. Claus liep mee—hij durfde Krassis niet dichtbij te laten komen.

Krassis droeg een net pak, met daar overheen een grote zwarte jas. Hij was groot en gespierd, en praatte met zelfverzekerde stem. Zijn gezicht werd verborgen door een zwarte cowboyhoed, maar zijn rode ogen schenen fel in het gezicht van de Kerstman. Hij droeg zwarte handschoenen met in het zilver het symbool van de ASO. Zijn handen hield hij achter zijn rug, terwijl hij met zwarte sportschoenen door de sneeuw stapte. Hij leek elk moment klaar voor een aanval, maar deze bleef uit.

‘Je wilt weten wat ik doe en waarom, neem ik aan?’

‘Nou, dat maakt me op zich niet veel uit. Alleen die blik van jou bevalt me al niet.’ Weer draaiden ze een beetje verder, terwijl het lichtjes sneeuwde en de maan haar licht op het huis scheen.

‘Je bent een grappige man, Claus. Jij mag blijven. Het is alleen de Sint waar we zo’n hekel aan hebben. Alle arme mensen gratis cadeaus geven, terwijl de mensen die er hard voor werken, de mensen die hun verdiende loon krijgen, niks daarvan zien. Verachtelijk. Bespottelijk.’

‘Er is een verschil tussen mensen die er hard voor werken, en mensen die rijk zijn. Neem de premier van Nederland. Hij krijgt heel veel geld, terwijl hij niks doet voor ons land. Dat zou zo’n wijs iemand als jij toch moeten weten, Krassis.’

‘Er is geen verschil. Sommige mensen worden geboren met het juiste hardwerkende karakter, andere mensen worden geboren als zielige zeurpieten. Ik zet me daar tegen af, en voor je het weet keert de hele wereld tegen je. Nou, ik heb er genoeg van. Vanavond gaat het gebeuren. Vanavond krijgen wij de wereld onder controle.’

Weer werden er langzaam stappen gezet, en de Kerstman en Krassis waren nu van positie gewisseld. Claus leunde tegen zijn arrenslee aan, en dacht na of hij daar nog iets in had zitten waarmee hij Krassis kon neerhalen. Niks, noppes, nada. Behalve een ninja die misschien van belang kon zijn voor Krassis.

‘Op onze weg hierheen hoorden we twee mensen praten, en hebben ze gevangen genomen. De ene, Bolebas, is jammer genoeg—eh—gestorven terwijl hij ons achtervolgde. De andere, een of andere ninja, heb ik hier bij me.’ Hij haalde hem uit de slee en hield hem, deels als bescherming, voor zich.

‘Haha, je denkt toch niet dat ik iets geef om hem, een miezerig mannetje in zwart pakje? Hij heeft ons gratis en voor niets allerlei informatie gegeven, nu is zijn rol voorbij, van mij mag je hem terugsturen naar waar hij thuishoort—de gevangenis.’

Claus liet de ninja onmiddellijk vallen, en zag in zijn ooghoek dat de voordeur van het huis niet ver van hem verwijderd was. Als hij even uit de aandacht van Krassis kon ontsnappen, kon hij naar binnen glippen.

‘Nee, wij hebben ons best echt wel gedaan. Eeuwen geleden zijn we begonnen met twee mensen in de organisatie. In het geheim zijn we doorgegroeid, en voilà: de regering gaf ons toegang tot alle huizen in Nederland. Dan weet ik wel wat ons te doen staat hoor, dan weet ik het wel.’

De Kerstman viel stil en vroeg zichzelf af hoe het hem nooit op heeft kunnen vallen, en nog meer hoe de Sint het nooit heeft gezien. De stilte groeide tot een aantal minuten, terwijl Krassis op zijn gemak een stoel uitklapte en erin ging zitten.

‘Ik heb Carlo Avanti gevonden. Het was slim van de Sint, om zijn eigen echte naam te gebruiken, maar zo lastig was het natuurlijk niet. We hebben de originele woonplaats van de Sint opgespoord, een mooi huisje aan de kust in Spanje. De Sint krijgt geld van de regering, van de koningin, van u zelfs! Maar hij bewaart het allemaal in één kluis, in een grot onder dat huisje. Ik ben bang dat die kluis nu leeg in het water ligt te dobberen…’

De Kerstman wist dat de Sint inderdaad Carlo Avanti heette, maar wist niet of de rest waar was. Krassis stak een sigaar op, en gooide zijn zakken leeg naast de stoel. Een aantal wapens vielen in de sneeuw, naast een notitieblokje en antiek mobieltje.

‘Maar … oepsiefloeps, ik ben bang dat ik wat tijd heb zitten rekken. Het is al half 12. En we weten allebei wat er over een halfuurtje gebeurt …’ Krassis begon te lachen, en nam een afstandsbediening met één knop in de hand.

‘Eén druk op de knop, en poef—weg is het huis van de kerstman!’ Een grote grijns verscheen op zijn gezicht, terwijl Claus tot waanzinnige woede werd gedwongen. Hij nam zijn knuppel in de hand en stond klaar om op Krassis af te stormen.

‘Dreigen, beste Kerstman, is het domste dat u nu kunt doen.’ Krassis bleef rustig en en deed zijn haren onder de hoed goed.

‘Bluf! Pure bluf! Er is allemaal niks van waar! Jij en ik weten allebei dat jij een psychologisch spelletje speelt, en het niet durft om daadwerkelijk iets uit te voeren!’ Van ongeloof stampte Claus op de grond en duwde de ninja voor zijn voeten opzij.

‘Ohja?’ Uit zijn jaszakken haalde Krassis enkele duizenden euro’s, en hij stak ze zonder blikken of blozen in de fik. De maat was vol. Claus’ ogen spuugden vuur, zijn gezond verstand ging op zwart. Hij hief zijn handen naar de lucht en begon te grommen.

‘Kenu … Kabbir … Shett … Gallo’ Krassis lachde Claus keihard uit, en wenkte anderen dat ze eens moesten komen kijken naar deze waanzin. Claus echter ging door met dezelfde woorden spreken, nu harder en duidelijker.

De lucht veranderde van donkergrijs naar paars, en links en rechts verschenen uit het niets bliksemschichten. Het begon te hagelen en sneeuwen tegelijk, terwijl een wervelwind alles rond het huis van de Kerstman de lucht in hielp. Alle bomen stonden op het punt uit hun voegen te barsten, en Krassis werd door de harde koude wind uit zijn stoel gegooid. Een bliksemstraal schoot vanuit de lucht recht in de handpalmen van de Kerstman.

Onder enorm kabaal knalde de hemel open, en blies Krassis verder weg dan iemand ooit was gekomen.

De Kerstman zakte hijgend en puffend naar de grond. De hemel was weer blauw, en het was dag geworden. Uit het huis renden alle pieten, samen met Sint, Bito en de koningin. Onder luid gejuich kwamen ze op de Kerstman af, en omhelsden hem.

Alle kwade mensen waren van de Noordpool verdwenen, en het werd er zelfs een beetje zonnig.

‘Het is 5 december,’ zei Claus, ‘jullie moeten zo snel mogelijk terug naar Nederland om er nog een feest van te maken.’ Iedereen bedankte de Kerstman en beloofde dat ze hielpen als ze ooit iets voor hem konden doen. Daarna sprongen de pieten in de arrenslee.

Sint bleef samen met de Kerstman staan.

EPILOOG

‘Wat heb je gedaan?’ vroeg Sint.

‘Ik heb een onvergeeflijke spreuk uitgesproken. Ik heb iedereen die iets te maken heeft met ASO laten verdwijnen van de aardbodem. Ik had het liever niet gedaan, maar ik had geen keus. Ik ben bang dat ik binnenkort een bericht krijg van de hoogste magiërs. Ik mag de aarde niet meer beschermen. Ik moet weg.’

De Sint kon niet voorkomen dat een traan over zijn wangen rolde. Ook de kerstman pinkte met zijn grote handschoenen een paar traantjes weg.

‘Je was als een broer voor me! Wat moet ik zonder je?’ huilde de Sint, en hij sprong de Kerstman in de armen. Die knuffelde hem zo hard als hij kon terug, wang tegen wang, zijn dikke buik tegen het magere lijf van de Sint.

‘Weet je die kabouter die ik je gaf om op je bureau te zetten? Via dat ding heb ik al die jaren op je gelet, ik heb gezien hoe je van beginnend Sint tot meeste wijze man op aarde groeide …’

Kerstman haalde een doek uit zijn zak om zijn ogen te drogen, terwijl de Sint zijn mijter afgooide. Het was een grote berg warme witte baard, en Rudolph kwam er ook nog tegenaan leunen. De Kerstman haalde Bito er ook bij, en vertelde hem dat hij zijn rol als Kerstman moest overnemen.

‘Met mijn vertrek zijn alle drie de originele beschermers van de Aarde en bewaarders van Vrede vertrokken. Ik hoop dat jij samen met de Sint nog wat vrede en liefde in de wereld kan brengen. Mijn kabouters en elfjes laat ik achter, ze zullen hier in goede handen zijn.’

De Sint deed een stap naar achter en draaide zich om.

‘Ga maar alvast naar Nederland en zorg dat alles op tijd afkomt. We zullen vanavond pakjesavond vieren!’ De Sint wilde het overtuigend zeggen, maar het klonk haast fluisterend. Hij stond nog te schudden op zijn benen, maar werd zoals altijd nog opgevangen door de stevige schouders van de Kerstman.

De pieten vertrokken snel en Bito liep naar het huis. Hij zou als magiër de Kerstman nog wel spreken, hij zocht de kabouters om alles op orde te maken.

‘Vaarwel Sint. Moge de Aarde goed voor je zijn.’ Voordat Sint nog iets kon stamelen steeg Kerstman op, en werd sneller en sneller niets meer dan een puntje aan de lucht. Nog één ding riep de Kerstman de Sint na. ‘Carlo! Ik ben je vader!’

#

In Nederland werden alle pieten weer verzameld, op de plek waar vroeger de Pieten leefden. Diezelfde plek als waar dit avontuur begon voor de pieten met het elfenstof.

Pakjesavond ging door, en werd zoals elk jaar weer een groot succes. Iedereen van de ASO was inderdaad verdwenen naar onbekende plek, en al het geplaatste vuurwerk was onschadelijk gemaakt. De kabouters en elfjes waren allemaal teruggegaan naar de Noordpool, en leefden nu gelukkig verder onder leiding van Bito. Hij had bij het opruimen van het huis Marco gevonden, die zich had verstopt in een bezemkast. Hij werd aangesteld als contactpersoon tussen hem en de Sint.

Op een mooie zomerdag trouwden Sinterklaas en de Koningin. Alle pieten, kabouters, elfen en andere magische wezens waren uitgenodigd—zelfs de Kerstman, Elfenkoning en Peter Pan konden langskomen. Heel eventjes dan.

Premier Bolebas werd levenslang opgesloten, en in zijn plaats werd Aro aangesteld als nieuwe leider van het kabinet. Iedereen leefde nog lang, en gelukkig.

Iglio liep al dagen door de woestijn, maar zag niets dan zand en voelde niets dan brandende hitte. Hij droeg enkele lappen stof, en had een riem met alleen maar kruiken water om zijn heup. Naast hem liep zijn vriend, Jesus.

Hij stuitte ineens op iets hards, en zag metaal uit het zand steken. Onder zijn voet zat een grote snijwond, en sprong piepend van de pijn een paar rondjes.

Jesus had er geen aandacht voor en sprong bovenop het voorwerp. Hij herkende het symbool op de bovenkant, en gooide snel al het zand er vanaf. Zonder de kluis aan te raken tilde hij het op en rolde het op zijn zij. Met een simpele armzwaai vloog het slot er af en knalde de deur de open. ‘Het Handboek van de Sint!’