Voor uitleg/overzicht/andere delen van dit verhaal: De December Kronieken
EEN WARM WELKOM
Het was pikkedonker. Het enige licht kwam van een ongelooflijke hoeveelheid sterren, maar was onvoldoende om te zien waar ze waren beland. De wind loeide. Het knisperen van verschuivende sneeuw was het enige andere geluid.
Iedere piet probeerde zichzelf uit de sneeuw te bevrijden, maar kon in het donker niet eens zeggen wat boven of onder was. Ze sloegen wild om zich heen, soms onder hevig gekreun. Na enige tijd plopten enkele hoofden uit de koude, witte laag, en riepen namen.
‘Aro? Emilio?’ De Sint stond als eerste op zijn eigen benen, al was het wankelend. Hij was bovenop de Sportpiet beland, en geen moment in contact geweest met de sneeuw. Toch drong de kou ook tot hem door. Hij bibberde, en liep voorzichtig in het rond.
‘Hier ben ik!’ riep Aro. Zijn stem klonk ver weg, en de schreeuw galmde na.
‘Ik ben er ook!’ zei Emilio. Hij hoorde dat Sint in de buurt was, maar kon hem nog niet vinden. Hij zette een stap, en voelde iets hards onder zijn voeten.
‘Auw!’ Tobbi was al onder de sneeuw uit, maar moest nog bijkomen van het gevecht. Hij lag languit op de grond, en keek naar de hemel. Zijn adem produceerde grote rookwolken. In dit pikzwarte donker was dit het enige dat hij kon zien. Pas toen bewoog voelde hij dat hij schuin lag, op de rand van een heuvel. Hij klom razendsnel omhoog en botste tegen een been aan—niet veel later lag de Sint naast hem op de grond.
‘Adem!’ riep Loco. ‘Iedereen moet overdreven uit gaan ademen, anders vinden we elkaar nooit terug.’
‘Ja, maar dan moeten we ook overdreven inademen!’ merkte Tobbi scherp op. ‘Straks is alle lucht op!’
Loco negeerde de onzin die Tobbi uitkraamde, en bedacht nog meer oplossingen. Hij kende maar één plek met zoveel sneeuw: de Noordpool. Als ze daadwerkelijk daar beland waren, kon het nog wel meer dan een halve dag duren voordat het enigszins licht wordt.
‘Oké iedereen, ik zou het fijn vinden als jullie even zeggen vanuit welke richting jullie me horen.’
‘Schuin links voor ons,’ zei de Sint. Tobbi moest weer bijkomen van de botsing met de Sint en viel bijna in slaap.
‘Schuin rechts voor mij,’ zei Aro.
‘Als ik het goed heb, precies recht voor mij, aan jouw linkerkant dus,’ zei Emilio, die op het geluid van de stemmen afstapte en nu in de buurt leek te zijn.
‘Fijn, dan sta ik dus precies in jullie midden. Het is waarschijnlijk—‘ De Sint onderbrak Loco. ‘Heeft iemand al iets van Mila en India gehoord?’
Iedereen dacht even na, maar nee, geen spoor.
‘Aargh … meisjes ook altijd.’ Tobbi stond geïrriteerd op. Hij schreeuwde en begon rondjes te rennen. Hij botste hierbij tegen iedereen aan, tot grote ergernis van Loco.
‘TOBBI! Hou op, je maakt een puinhoop van deze plek. Als we licht weten te krijgen, zijn voetsporen in de sneeuw van zeer groot belang. En als die twee nog onder de sneeuw liggen, heb jij ze nu verder de grond in gestampt. Wat ik wilde zeggen, is dat we waarschijnlijk in een cirkel op de grond zijn gebotst. Meestal, als mensen in vrije val naar beneden gaan, worden ze door de wind iets uit elkaar gedreven tot ze een cirkel vormen. Daarnaast bedenk ik me net: Aro, jij hebt toch altijd een zaklamp bij?’
‘Ja, die zit in mijn tas. Het probleem: ik weet niet waar mijn tas heen is gevlogen.’
‘Iedereen, zoek al onze tassen!’ riep de Sint onmiddellijk.
‘Dat zal niet nodig zijn!’ In de verte klonk de opgewekte stem van India, en niet veel later hoorde men het gehijg van twee pieten achter zich. ‘We zijn even verderop neergeploft, met de rest van onze spullen. Maar—‘ Iedereen juichte, maar een beuk van Mila snoerde ze snel de mond. ‘Maar er is een groter probleem. Kijk eens in de verte.’
Verrek, dacht Loco. In de verte doemde een witte gedaante op. Eerst leek het een sneeuwbal, maar al snel groeide het groter en groter, en bleken er armen en benen aan te zitten die het figuur met grote snelheid voorwaarts bewogen. Bovenop het enorme lichaam zat een hoofd, met enorme, blauw gloeiende ogen. Het beest had geen neus, en een hele grote mond met sneeuwsnor. Met zijn monsterlijk grote handen en voeten rende hij, als een aap, richting het groepje pieten. Nergens zaten klauwen, tanden of scherpe schubben, maar een enorm beest op je af zien rennen was genoeg om doodsbang op de vlucht te slaan.
‘Rennen! We moeten nu rennen!’
‘Het is nu te laat! Dat beest is tien keer sneller dan wij, we moeten hem ontwijken. Duiken! Duik nu plat in de sneeuw!’
Onmiddellijk liet iedereen zich voorover naar de grond vallen, zonder angst, want de zachte sneeuw zou ze wel opvangen. De meeste groeven zich nog iets verder in de sneeuw, voor de zekerheid. Ondertussen versnelde het beest nogmaals, en bleek ook nog een lange staart met zich mee te slepen.
India en Mila bonden alle tassen vlug aan elkaar, en gooiden ze opzij. Als zij dit overleefden, hadden ze de inhoud ervan nog hard nodig. Iedereen wachtte gespannen af tot misschien wel het laatste moment van hun avontuur, toen een grote man achter een rots vandaan stapte.
‘Ho … Ho … Ho!’
Het beest sloeg zijn grote handen diep in de sneeuw. Bergen sneeuwvlokken vlogen onder luid kabaal de lucht in, tot het beest stilstond. Boos sloeg hij zijn vuist op de grond, en wierp met de dreun alle pieten de lucht in. De plotseling verschenen man gaf het beest enkele klopjes op zijn been, waarna de witte gedaante grommend op zijn kont ging zitten.
De man hield een overdreven grote zaklantaarn vast, en kleedde zich in een dikke rode jas met witte bontkraag. Hij had een even rode muts op, met even witte zachte pluim.
‘Mijn verontschuldiging voor de Verschrikkelijke Sneeuwman. Hij wil nog wel eens in zijn vrije tijd buiten hardlopen; hij had jullie waarschijnlijk niet eens gezien. Ik, ben de Kerstman. Wie zijn jullie?’
Vanachter de pieten stapte de Sint naar voren, en de Kerstman kreeg een grijns op zijn gezicht. Hij liet een bulderende lach ontsnappen, stapte ook naar voren, en stak zijn hand uit. Nadat hij en Sint de handen hadden geschud, deed de Kerstman hetzelfde bij de rest van het gezelschap.
‘Sinterklaas! Dat ik jou hier nog zie verschijnen … dat had ik nooit kunnen bedenken. En je hebt nog wel een paar van die befaamde pieten van je meegenomen ook.’
‘Nou, ik heb ze niet echt meegenomen. Ze hebben mijn leven al meer dan eenmaal gered, ik heb ze hard nodig, overal waar ik heen ga.’
De Kerstman knikte even, en mompelde dat hij dat begreep. Hij legde zijn grote wanten op de schouders van Sint, en keek hem diep in de ogen.
‘Het gebeurt niet vaak dat ik bezoekers heb. Mijn huis staat midden op de Noordpool, de rest van de omgeving is zo goed als altijd uitgestorven. Maar maak je geen zorgen, ik heb een netwerk van tunnels om naar mijn huis te komen—zonder dood te vriezen.’ De k Kerstman bekeek iedereen van top tot teen, en van linkerduim tot rechterduim. ‘Jullie zijn duidelijk niet gekleed op een locatie als deze … was het niet jullie bedoeling hier heen te komen?’
‘Oh jawel, we hadden slechts een iets simpelere reis verwacht. We werden onderweg in de lucht aangevallen.’ Aro voegde zich naast de Sint.
‘In de lucht?’ De Kerstman was verontwaardigd. Niemand anders dan hij was ooit via de lucht naar de Noordpool gekomen.
‘We mochten wat van uw elfenstof gebruiken, beste Kerstman.’ Aro probeerde zo subtiel mogelijk te brengen dat ze wisten van het bestaan van de elfen. De Kerstman ging er niet op in, en draaide zich naar de rots waar hij zojuist vandaan kwam. Hij zette weer een grote lach op zijn gezicht.
‘Och alsjeblieft, noem me Claus. Of Santi. Volg mij, vrinden, hier achter de rots begint ons pad. Een niet al te lang pad, gelukkig.’
Het gezelschap, inclusief Verschrikkelijke Sneeuwman, volgde de opgewekt fluitende Kerstman op de voet, een trap af, de tunnels in. De tunnels zagen er mooi uit, en waren goed onderhouden en belicht. Er hing een fijne dennengeur, en om de zoveel tijd stond zelfs een verwarming zijn best te doen. Na een paar minuten in stilte lopen, en de magische tunnels bewonderen, vroeg Mila hoe het kwam dat de Kerstman de Sneeuwman onder controle had.
‘Och, dat is een lang verhaal, dat ook erg lang geleden begint. De Sint heeft jullie neem ik aan verteld over zijn ontmoeting met mij, lang geleden, hmm?’
Iedereen knikte.
‘Nou, nadat ik hem had bedolven onder speciaal elfenstof, moest ik rap terug naar mijn thuis. In sommige delen van de wereld valt Kerstmis in wat jullie zomer noemen, en de Noordpool was de enige plek waar ik ongestoord het hele jaar door kon werken. Terwijl ik terugliep naar mijn arrenslee, die ik had verborgen tussen het struikgewas, zag ik in mijn ooghoek iemand achter een muurtje bukken. Ik had die persoon ter plekke kunnen overmeesteren, maar dat is tegen de Kerstcode in. Dus ik besloot gewoon zo snel als ik kon naar mijn thuis te vliegen en te kijken of de onbekende figuur mij zou volgen. En dat deed hij.’
Mila sloeg een hand voor haar mond, en kwam nog dichter bij de Kerstman staan. Loco vond het allemaal niet bijzonder interessant, en bestudeerde met een vergrootglas de muur.
‘Tot mijn verbazing,’ vervolgde de Kerstman, ‘kreeg deze persoon het voor elkaar mijn arrenslee bij te houden, en zelfs in te halen! Toen ik de Noordpool bereikte vertelde één van mijn bewakers dat iemand op het terrein was gekomen een paar uur geleden, en dat diegene nu rechtstreeks op mijn huis afliep. Toen besloot ik een verschrikkelijke sneeuwstorm op te roepen. Zo enorm zelfs dat hele bergen verschoven werden! Dit had het gewenste effect: de persoon raakte verdwaald en kon geen stap meer zetten door de kramme kou. Echter, voor de tweede keer in korte tijd, deed ik iets tegen de Kerstcode in. Ik mocht deze persoon niet laten sterven, dus besloot ik hem op te zoeken en om te toveren tot mijn hulpje. Ik heb twee uur lang in de sneeuw staan ploeteren, spreuk na spreuk, straal na straal, maar de persoon was te slecht om tot iets goeds om te toveren. Het beste dat ik er van kon maken, was deze Verschrikkelijke Sneeuwman. Hij is handig om ongewenste indringers weg te jagen, en volgt mijn commando’s zonder vragen op. Hij kan alleen niet praten of zelf goed nadenken.’
De Verschrikkelijke Sneeuwman gromde, en legde zijn enorme hand op de schouder van de Kerstman. De rest had met open mond geluisterd naar het verhaal, en vonden het witte monster nu eigenlijk wel een zielig figuur. Mila pakte de andere hand van het beest vast, en samen liepen ze hand in hand de rest van de tunnels af.
‘Maar, smelt hij dan niet als hij in deze warmte rondloopt?’ vroeg Mila voorzichtig.
‘Oh nee hoor, het is een zogenaamd magisch monster, gemaakt door een goede kracht—ikzelf. Er bestaan er meerdere in deze wereld, en de meeste hiervan waren vroeger slechte mensen. Als ze door een goede kracht worden aangeraakt, kunnen we misschien niet alle slechte eigenschappen weghalen, maar wel heel veel goede eigenschappen erbij stoppen. Zo smelt deze Sneeuwman dus nooit. En dat komt niet omdat hij altijd koud is, maar omdat zijn sneeuw niet af te breken is.’
‘Dus … er bestaan er meer zoals hij?’
‘Nou, ja, nee. Een hele oude vriend van mij heeft bijvoorbeeld ooit een grote vis omgetoverd tot het monster van Loch Ness, omdat hij het arme beest maar niet gevangen kreeg. Het resultaat is een gigantisch monster, maar heel verlegen en schuw, en ook totaal niet gevaarlijk. Het stamt tenslotte af van een onschadelijke vis. Enkele mensen beweren het monster gezien te hebben, en ik en mijn vriend zijn de enige die weten dat ze gelijk hebben. De rest van de wereld denkt dat hij niet bestaat.’
De Kerstman zuchtte diep.
‘Soms maak ik me zorgen over de rest van de wereld. Ze zouden niet zo stom moeten doen over dit soort dingen. Als ze nou eens een keer een feestje geven voor dat monster, ontdooit hij vanzelf, en dan hebben we weer een nieuw magisch monster die deze aarde kan beschermen.’
De rest knikte uit beleefdheid, want ze konden het hele verhaal nog niet helemaal in één keer begrijpen. Daar kregen ze ook niet de tijd voor. Uit het niets verscheen een enorme witte deur met gouden rand, met twee kerstbomen groter dan een huis, gevuld met magische kerstballen aan de rand, de een nog mooier dan de ander. Aan de deur zat een ronde deurknop, groter dan een voetbal, met daaronder enkele onbekende tekens.
De ondergrondse ingang tot het huis van de Kerstman zag er niet alleen magisch uit, hij was ook afgesloten met magie. De Kerstman drukte op één van de versieringen uit de linkse kerstboom, en een tweede deurknop verscheen, vlak naast de eerste. Vervolgens zei hij iets wat niet leek op een bestaande taal. Als laatste stap gaf hij een subtiel tikje op de tweede deurknop, en de deur opende zichzelf. Even later stond de deur wagenwijd open, en betrad iedereen op een rode loper het beroemde huis van de kerstman.
GOED NIEUWS, SLECHT NIEUWS
Het huis was vele malen kleiner dan verwacht. In plaats van een gigantisch kasteel, zoals de Sint, was het een klein, oud huisje van voornamelijk hout. Een open haard brandde al, en overal hingen verlanglijstjes, knuffels en sokken aan de muur. Het licht was warm en gedimd, en overal stonden kussens en zachte sofa’s om op te zitten of liggen. De keuken en woonkamer waren één geheel, en daarachter lag een gang die naar de bad- en slaapkamer leidde. Tobbi was de eerste die zei wat iedereen dacht.
‘Dit is een grapje toch? Dit is het huis van uw Sneeuwman zeker?’ Claus moest lachen, en draaide zich naar hem toe.
‘Dit is mijn eigen huis. Hier leef ik in mijn eentje en mogen slechts hooggeplaatste feeën en kabouters me storen.’ Claus opende de deur naar de gang, en wees naar links en rechts. ‘Vanuit hier kun je naar de rest van mijn gebied komen. Er staan honderden gebouwen hieronder, en soms boven, de sneeuw verstopt. Daarin werken mijn trouwe dienaren, dag in, dag uit.’
‘Waar leven zij dan?’
‘De kabouters zijn geweldige gravers. Ze hebben de tunnels gebouwd, in minder dan een week. Onder de grond zijn duizenden kabouterhuisjes, waar ze allemaal ‘s nachts naar toe gaan. Vanwege een grote toename aan kabouters de laatste tijd, zijn ze zelfs begonnen met een heuse ondergrondse stad bouwen. Ik kan niet wachten tot het af is!’
De Kerstman verzette wat spullen, en opende een kastdeur. In de kast hingen twintig touwtjes op een rij, elk met een andere functie. Hij trok aan het derde touw van links, en een apparaat op het aanrecht schoot aan. Er stond chocomel op, in sierlijke letters.
‘De elfen daarentegen,’ zei de Kerstman alsof er niks gebeurd was, ‘kunnen overal heen vliegen—en snel ook—en hebben dan ook geen vaste woonplek hier. De meeste van hen slapen tussen de bladeren van bomen, of hebben een magisch huisje in de sneeuw gebouwd. Wonderlijke dingen, elfenhuisjes. Ze bestaan alleen voor elfjes, de rest van de wereld ziet ze niet en kan ze ook niet aanraken.’
Claus fronste en telde zijn gezelschap. Hij liep naar een uitpuilende kast naast het vuur, en trok er een aantal enorme kussens, zitzakken en matrassen uit. Hij gooide ze bij de rest op de grond, en nodigde iedereen uit te gaan zitten. Hij deelde de warme chocomel uit, en maakte voor de Sint en zichzelf speciale thee. Ineens keek de Kerstman op.
‘Jullie hebben mij nog steeds de reden van jullie komst niet verteld!’ De Sint kwam moeizaam omhoog van zijn matras.
‘Mijn vrind, kan dit ook morgen? We zijn uitgeput. We hebben nog een groot avontuur voor de boeg, laat ons een paar uurtjes rust pakken.’
‘Is goed. Maar ik ben de enige die mijn vrind mag zeggen, begrepen?’
De Sint liet zich weer op het matras vallen. Op de vloer lag een gigantisch tapijt, zacht genoeg om heerlijk op te liggen, en de pieten lagen dan ook al te snurken. Niet veel later lag het hele huis te slapen en doofde het vuur zichzelf. Claus zong vanuit zijn stoel een lied, zoals elke avond. Met zijn prachtige stem bracht hij een speciaal slaaplied uit zijn geboorteland.
_Broeders, slaap zacht, de rust is nu hard nodig
_ _De maan streelt de nacht, en de wind waait al je dromen
_ _Naar je toe, en je speelt verhalen in je hoofd
_ _Je bent zo moe, en klaas vaak heeft je beloofd
_ _Dat er morgen weer een dag komt, een dag vol avonturen
_ Dat er altijd weer een lach komt, die niet lang genoeg kan duren
_Zusters, lig lief, de stilte is je kameraad
_ _De maan speelt hartendief, eentje die je nooit meer loslaat
_ Broeders, zusters, hoor dit lied, en vergeet dit niet
_ # _
De volgende dag schrok iedereen wakker van een luide gong.
‘Ho ho ho! Wakker worden luitjes, het is al middag! En dat betekent: etenstijd!’ De kerstman was in opperbest humeur.
Terwijl iedereen de slaap uit de ogen wreef, stormde een groepje kabouters binnen. Ze overlegden met de Kerstman, en namen vervolgens enkele platen eten mee naar buiten. Stralend wit zonlicht kwam door de raampjes naar binnen. Opvallend wit, waarschijnlijk door de sneeuw.
Het vuur uit de open haard was vervangen door een hoop taarten. Middenin de cirkel van zitzakken stond een houten tafeltje, met daarop schotels met stukken cake.
‘Eet, mijn vrienden! Je bent tenslotte in mijn huis, waar natuurlijk al het eten wordt bewaard, voor—eh—onderzoek.’ Langzaam kwamen de pieten omhoog, en verorberden de lekkernijen. Ze hadden lang geen eten meer gehad, en beseften nu pas hoe hard hun magen knorden. De Sint had honger, maar vond ook dat ze al veel tijd hadden verloren. Hij nam snel een paar hapjes, en richtte zich tot de Kerstman.
‘Heb je nu tijd?’
‘Ja natuurlijk, ik heb de kabouters net verteld dat zij vandaag de boel even in de hand moeten houden. Het zijn mijn beste kabouters. Het overgrote deel van de tijd hebben zij eigenlijk al de leiding.’
‘We zijn naar je toegekomen, omdat er iets verschrikkelijks is gebeurd in Nederland.’
‘Ah, zoiets voelde ik al ja. Een kwade kracht. Vertel, wat is er loos?’
‘Er zit een mol in de organisatie. Iemand, of een groep mensen, heeft op de eerste nacht van Sinterklaas veel huizen leeggeroofd. In plaats van schoentjes te vullen, hebben ze dure apparaten en kostbare spullen meegenomen. Bij sommige mensen zijn zelfs de schoentjes gejat. Ik werk al eeuwen met mijn pieten, en ik ken ongeveer de helft van binnen en buiten. Diegene die ik ken, en elke dag mee werk, vertrouw ik helemaal. Dan blijft er nog een helft over waar de mollen kunnen zijn. Maar dat zijn er teveel om na te gaan! En ik zou niet eens weten hoe ik zo’n onderzoek zou moeten doen. Hoe dan ook kwam in de vergadering met de regering van het land een briefje naar boven, waarop stond dat met de boosdoeners deels was afgerekend—in jouw handschrift.’ Claus moest lachen, en liep naar de open haard om een bos sleutels uit één van de sokken te pakken.
‘Dus mijn briefjes komen wél aan!’ Voor het eerst sinds deze gebeurtenis moest de Sint weer even lachen. De pieten stopten zelfs met eten toen ze het hoorden. De Kerstman stond al bij de deur, en wenkte dat de rest moest meekomen.
‘Ik hield Nederland al een tijdje in de gaten. Als ik een kwade kracht voel, mag ik hier actie tegen ondernemen. Ik ben naar Nederland geweest, en heb op de eerste nacht van Sinterklaas mijn gevoel gevolgd en zo vier mensen opgepakt. Voordat het licht werd ben ik weer teruggevlogen en heb ze hier in mijn huis gevangen genomen. Jullie beweren dat jullie achtervolgd werden—dat betekent dat er meer mensen zijn, en dat ze druk op zoek zijn naar deze vier. Ik heb nog geen tijd gehad om ze te ondervragen. Toen ik ze veilig en wel vastgebonden had, moest ik eerst even eten … en toen verschenen jullie al op mijn stoep! Kom, ik breng jullie naar ze toe.’
Terwijl Aro en Emilio nog twee taarten mee smokkelden, volgde iedereen de Kerstman de gangen door. Niet veel later kwamen ze in een kamer, die er ongeveer net zo uitzag als de kamer waar ze vandaan kwamen. Het was de tweede woonkamer van de Kerstman. Toen zijn huis net gebouwd was door de elfen en kabouters, was het te groot voor hem om de weg te vinden, dus werd het huis opgedeeld in heel veel kleine huisjes. Tegen de deur aan de achterkant van de kamer stond een enorme stapel van banken, stoelen en andere zware voorwerpen. Aan deze stapel vastgebonden zaten vier personen op de grond.
‘Zeg Kerstman, is het waar dat u hier de magische historische boeken bewaard?’ Mila kende als Geschiedenispiet vele mythen, en ook degene over de boeken van de Kerstman waarin de geschiedenis van de hele wereld zou staan.
‘Jazeker. Je wilt ze zien zeker?’ Mila knikte verlegen, maar de Kerstman vond het gelukkig goed. Hij wees haar naar een andere kamer in dezelfde gang, en spoedig was Mila vertrokken.
‘Goed, ik was van plan deze personen ook om te toveren tot mijn dienaren. Ik kan nog wel vier extra bakkers gebruiken. Maar, als jullie informatie uit ze willen hallen, mogen jullie ze op elke manier die je wil ondervragen. Doe er echter niet te lang over, ik weet niet hoeveel tijd we nog hebben.’ Claus dimde voor het effect de lampen, en ging zelf helemaal achterin de kamer staan, met de handen over elkaar. De wind buiten werd wilder, en takken tikten tegen de ruiten.
‘Dus, willen jullie mij misschien jullie namen vertellen?’ begon de Sint met diepe, luide stem. Het bleef stil, en allemaal keken ze de andere kant op. De Sint liet zich niet gek maken en bleef zelf ook stil. Minutenlang bleef hij ze indringend aankijken, en tot zijn vreugde kwam er uiteindelijk iets van beweging. De meest linkse persoon draaide zijn hoofd richting de Sint, en wees toen langzaam met zijn vinger naar zijn borst. De Sint zag nu pas dat ze allemaal kleine naambordjes droegen. Bart, Bert, Bort en Burt. De Sint dacht dat het een grote grap was, maar wist het niet zeker, dus hij knikte en ging door met zijn ondervraging.
‘Waar waren jullie twee nachten geleden!?’ Weer was Bart de enige die na een paar minuten een teken van leven gaf. Hij beeldde uit dat hij druk lag te snurken.
‘Leugenaars! Jullie zijn op heterdaad betrapt bij het verzieken van het Sinterklaasfeest, het leegroven van huizen! Als jullie nu niet antwoorden, worden jullie zo voor tien, twintig jaar de cel in gegooid!’ Weer bleef het muisstil. Tobbi vond dat hij de Sint een handje moest helpen, en ging naast hem staan. Hij sloeg ze alle vier om de beurt in het gezicht, en trok het touw nog wat strakker aan. Het getik tegen de ruiten en het dak werden nu wel erg wild, en iedereen keek vragend naar de Kerstman.
‘Waarschijnlijk een sneeuwstorm. Kan wel eens gebeuren.’ Iedereen draaide zich gerustgesteld terug naar de vier vastgebonden verraders. Alle pieten besloten nu samen te intimideren. De Kerstman vertrouwde het echter toch niet helemaal, en vertrok uit de kamer om te kijken hoe het er buiten uit zag.
‘Geef antwoord! Waarom doen jullie dit? Wie is jullie baas? Spreek op!’ Alle pieten sjorden de vier gevangenen heen en weer. Een reactie bleef uit. Totdat op een gegeven moment Bart begint te lachen. Geen zacht lachje of grijns, maar een snoeiharde gemene lach. De Sint liep rood aan, en commandeerde de pieten Bart los te maken. Tobbi tilde Bart op en duwde hem tegen de muur. Aro trok in een reflex Tobbi naar achter, en probeerde hem te kalmeren. Bart opende zij mond.
‘Het is nu toch al te laat.’
Met een grote klap vloog de deur open. In de deuropening stond een piet. Een koude wind vloog de kamer in en drukte alle kaarsen uit. De piet liep de kamer in, en scheen een zaklamp op de open haard. India zocht paniekerig lucifers in haar tas, terwijl de piet de zaklamp op zichzelf scheen.
‘Marco! Wat doe jij hier?’ vroeg de Sint. ‘Ik had gezegd dat je in Nederland alles onder controle moest houden. Je moest niet op levensgevaarlijke reis naar de Noordpool gaan.’ India had eindelijk het vuur aangestoken, en iedereen kon weer zien. Voor hen stond een piet zonder muts, maar met een uitbundig zwart, krullend kapsel. Hij droeg een dikke, lange bontjas met daaronder een net pak. Hij was gekleed in voornamelijk wit, met hier en daar een grijze tint of rood randje. Zijn gezicht stond bezorgd, en hij zag er moe en afgepeigerd uit.
‘Ik heb slecht nieuws, beste Sint! Uw vertrek naar de Noordpool is uitgelekt, en nu is het hele land in rep en roer. Niemand voelt zich meer veilig. Geen schoentje wordt meer gezet. En ze hebben het idee dat u bent gevlucht—dat u een lafaard bent! Ik ben zo snel als ik kon hierheen gevlucht, voordat ook ik niet meer weg kon. Alle wegen naar en vanuit Nederland zijn afgezet, het is één grote chaos! U moet terugkomen! Ik heb het gevoel dat er slechte dingen staan te gebeuren met de pieten die in het land zijn gebleven.’
Loco stond naast Tobbi, en fluisterde hem iets in het oor. Zonder te twijfelen vloog Tobbi op Marco af, en duwde hem tegen de grond.
‘Verrader! Je hebt de slechteriken hier heen gebracht, hè? Niemand heeft jou ooit de weg naar het huis van de Kerstman vertelt! niemand heeft jou überhaupt vertelt dat de Sint uit het land was—hoe kun jij dit weten?!’
Marco wilde Tobbi van zich afduwen, maar hij was te zwaar. De rest van de pieten keek het geheel verontwaardigd aan, terwijl Tobbi hem begon te fouilleren.
‘Je hebt vast iets bij je waardoor je slechte vrienden weten waar je bent! Of een teken waarop ze het huis binnenstormen!’ Hij draaide Marco om, en bond zijn handen bij elkaar. Hij doorzocht zijn jas, broekzakken, binnenzakken, zelfs zijn haren—maar hij vond niets. Aro trok hem van Marco af, en duwde hem met een boze blik aan de kant. Marco stond langzaam op, kreunend, en keek iedereen verwilderd aan.
Een raampje sprong kapot, en voor ze het wisten sprong Bart naar buiten. Maar dat was nu wel de minste van hun zorgen, Bart zou waarschijnlijk toch ten onder gaan aan de enorme kou buiten.
Loco vond Marco nog steeds verdacht. Hij had geen antwoorden gegeven op de vragen. Marco was nergens over ingelicht, en toch stond hij hier, te doen alsof hij alles wist. Loco keek naar de drie vastgebonden personen, en zag ineens een symbool op de mouw. Hetzelfde symbool als op de vliegtuigen die hun eerder lastig vielen. Loco twijfelde geen moment, en duwde iedereen opzij terwijl hij de kamer uit rende.
Hij had de weg naar alle uitgangen onthouden—Loco onthield altijd alle details die belangrijk leken—en rende naar de dichtstbijzijnde. De deur stond nog op een kiertje open. Waarschijnlijk was Marco via deze deur binnengeslopen. Loco zag de deur langzaam dichtvallen, en pakte een bezem van de muur. Met alle kracht die hij nog had gooide hij de bezem naar de deuropening.
Hij miste. De deur sloeg met een klap dicht, in het slot. Loco remde af met piepende schoenen. Hij zette zich tegen de deur af om zo snel mogelijk naar de volgende mogelijkheid te gaan. Maar overal waar hij kwam, sloeg de deur vlak voor zijn aankomst dicht. Zelfs de enorme deur naar de tunnels, waardoor ze binnenkwamen, had iemand op slot gekregen.
Toen Loco terug de ondervragingskamer inrende, name twee mannen hem onmiddellijk gevangen. Sint en alle pieten zaten op de knieën, handen achter het hoofd, vastgebonden op de grond. De drie gevangenen waren losgekomen, en bewaakten nu samen met zeven andere mannen het gezelschap. Allemaal waren ze compleet in zwart gekleed, met datzelfde symbool op de mouw. Het waren allemaal grote, sterke mannen, met een brede hoed en zonnebril om hun gezicht te verbergen. Marco was nergens te bekennen. De Sint en zijn pieten zaten opgesloten in het huis van de Kerstman. Erger kon het niet worden.
RAMPSPOED IS ZELDEN GOED
De mannen sleepten Sint en zijn Pieten terug naar de woonkamer. Nog geen dag geleden wandelden ze daar vrolijk het huis van de Kerstman in, nu werden door de kamer geduwd en gesjord.
De mannen bonden hun handen en voeten met taai touw vast, en zetten ze tegen de muur langs de open haard. Zonder een woord te zeggen verlieten ze meteen de kamer. De pieten konden vrij door de kamer bewegen, maar hem niet verlaten. Alle deuren zaten in het slot, en alle ramen waren vast gevroren.
India duwde zich tegen de muur omhoog. Ze hupste door de kamer, en zocht naar andere vluchtroutes. Of, op z’n minst, scherpe voorwerpen om iedereen mee te bevrijden.
De rest van de pieten zat beduusd op de grond, terwijl de Sint nadacht waar het verkeerd was gegaan. Ze zaten opgesloten in het huis van de Kerstman. Vastgehouden door mensen die het Sinterklaasfeest hadden overgenomen en vernietigt.
In zijn hoofd ging hij al zijn belangrijke bediendes af, maar kon er geen één bedenken met verdachte trekjes. Zelfs Marco was ondenkbaar. De enige reden dat hij zo’n top-piet niet mee had gevraagd op deze missie, was omdat hij zo druk was.
Buiten de kamer hoorden ze geschreeuw en gestamp. Om de haverklap klonken knallen, en vloog de deur open om iets naar binnen te tillen. India wipte met haar neus een gordijn open.
Ze zag de mannen gigantische bouwwerken opzetten. Grote groepen, allemaal in dezelfde zwarte pakken, liepen af en aan en bouwden een hek rond het hele huis. Ze bekeek het geheel enkele seconden, totdat een sneeuwvlaag tegen de ramen vloog en haar het zicht ontnam.
De deur draaide piepend open. Marco strompelde naar binnen, geduwd door de mannen. Een stuk voor de open haard viel hij vermoeid tegen een van de banken. De mannen besloten hem daar te laten liggen.
Marco zakte opzij. India wilde hem vanachter aanvallen, hem vertellen dat hij een verrader was en het liefst weer door het raam naar buiten gooien—totdat ze zag dat ook Marco was vastgebonden. Koppig als ze was, gaf India hem toch een tik op het hoofd toen ze terug hupste, en mompelde een scheldwoord.
‘Ik kan alles uitleggen,’ stamelde Marco, terwijl hij uit zijn achterzak een zakdoekje pakte. Hij bewoog zijn trillende handen naar zijn voorhoofd, en veegde de zweetdruppels weg.
‘Het is niet wat het lijkt.’ Alle pieten keken hem nog steeds nors aan, maar de Sint dacht het te begrijpen en zette een vriendelijk gezicht op.
‘Ik word bedreigd. Al heel lang. Deze mensen, deze vuile verraders, zijn niet te vertrouwen! Decennia geleden kwamen ze naar me toe, en zeiden mijn gezin iets aan te doen als ik niet deed wat ze zeiden. Eerst dacht ik dat ze bluften, en zei dat ze weg moesten gaan. Maar toen kwam ik thuis en zag mijn vrouw in tranen. Ze dwongen mij om u verkeerde informatie te geven, en alles te organiseren volgens hun plan.’ Marco fluisterde zachtjes, en keek steeds angstig om zich heen, als een doodsbange uil. Hij schoof nog dichter richting de Sint.
‘Het spijt me dat ik u niet trouw ben gebleven! Al jarenlang wist ik van hun plan, en toen de koningin ons eindelijk de sleutel gaf tot elk huis in Nederland was het tijd om het uit te voeren. Ik wilde u wel stiekem vertellen hoe het zat! Echt! Maar voor ik het wist hadden ze overal in het kasteel afluisterapparatuur geplaatst!’ Marco stotterde van de zenuwen, en de Sint legde zijn hand op zijn schouder. Marco pakte een stukje van de Sint z’n baard, en veegde zijn ogen droog.
‘Het is oké. Het is nu voorbij. Vertel zoveel je kunt, in de korte tijd die we hebben.’
‘Ze hebben een leider, een grote sterke man, die gespecialiseerd is in zo’n beetje elke vechtkunst. En ze zijn met veel mensen. Heel veel. Misschien wel de helft van de pieten is van hun organisatie. Ze zijn lang geleden begonnen, met één of twee pieten bedreigen en overhalen mee te doen. Nu-‘
De deur klapte open. Een harde koude wind blies naar binnen, en een klein dun mannetje stapte over de drempel. Hij droeg een groot apparaat met beeldscherm. Achter hem droegen twee mannen een tafeltje en nog wat kabels. Ze zetten het apparaat op tafel, en installeerden het gebeuren. Na enkele flinke tikken tegen het scherm flikkerde het aan en verscheen beeld. Een zwarte doek, met een houten kruk er voor. De dunne man drukte op een knop aan de zijkant, en na een harde plop klonk een ruis. Een donkere stem sprak hard en zelfverzekerd.
‘Hallo, beste Sint. Je spreekt met Krassis, leider van de ASO (Anti-Sint-Organisatie). Ik hoop dat mijn mensen je niet te ruw behandelen? Mijn excuus als dat wel het geval is. Hoe dan ook, er is mij een vervelend bericht ten gehore gekomen. De koningin, die lieve vrouw, is gevangen genomen.’
De stem stopte met praten. De pieten keken toe hoe de koningin op de kruk ging zitten. Ze hield een houten bord voor haar—‘HELP’. De Sint keek Aro aan en fluisterde dat het een valstrik was. Ze moesten er niet intrappen. Vervolgens schoof de Sint dichter naar het beeld, terwijl Aro het bericht zo zacht mogelijk onder de rest van de pieten verspreidde.
‘Vertel mij, Krassis, wat moet ik doen om de koningin te bevrijden?’
‘Och, we vragen maar één ding: al uw geld. Als u ons de locatie van uw grote kluis geeft, laten wij de koningin vrij zodra we het geld veilig hebben gesteld. U kunt mij vertrouwen, ik heb niks te maken met het ontvoeren van de koningin en ben slechts bemiddelaar. Wat is daarop uw antwoord?’
Het bleef stil. De Sint dacht razendsnel na. Hoe kon hij hier het beste op reageren? Er was geen manier waarop alles goed zou gaan. En zijn geld wilde hij natuurlijk niet kwijt. Als ze hun geld zouden verliezen zou het feest niet meer bestaan. Hij zou iets anders moeten gaan doen. Bouwvakker worden. In een kantoor gaan werken. De post rondbrengen op zijn paard. Ondenkbaar!
Hij keek naar de mannen die de deuren bewaakten. Zij hadden geen haast. Ze stonden tegen de muur geleund, en speelden met hun overdreven grote zonnebrillen. Het dunne mannetje fluisterde iets naar Krassis, waarna de stilte werd verbroken.
‘Goed, ik begrijp dat u een beetje geschokt bent, maar ik ben bang dat we toch maatregelen moeten gaan nemen. Laten we zeggen … als u nu geen antwoord geeft, heb ik over een paar dagen opnieuw een droevig bericht voor je. Ik denk—hmm—tja—dat dan uw Kasteel een ruïne is geworden.’
Dit ging de Sint te ver. In zijn kasteel leefden al zijn pieten. Die kon hij niet zomaar in de steek laten. Aro maakte subtiel handgebaren, waarop de Sint ineens druk en luid begon te praten.
‘Oké, oké, u wint. Ik geef je de naam. Het geld ligt niet op één locatie, het wordt beheerd door een speciaal persoon. Mijn vertrouwenspersoon. Ik weet ook niet waar hij uithangt.’
‘Goed, goed! Geef de naam dan maar snel, dan kunnen mijn mannen hem zoeken!’
‘Carlo … Carlo Avanti.’ Het beeld ging weer op zwart. Sint keek bezorgd richting de grond, terwijl de spullen werden opgeruimd. Ook Marco werd uit de kamer gehaald. Voorzichtig keek de Sint achter zich, en zag dat er nog maar drie pieten achter hem zaten: Aro, Tobbi en Loco. Dat deel van het plan was dan tenminste geslaagd, dacht hij. De Sint ging vermoeid op de grond liggen, en lag niet veel later te snurken. In de uren daarna bezorgde men nog eten en drinken. Van de buitenwereld kwam geen bericht.
Ondertussen werd in Nederland een enorme expeditie opgezet om Carlo Avanti te vinden. Alle historici werden uit hun huizen gehaald en gevraagd of ooit van die naam hadden gehoord.
Niemand die hem kende. Alle woonplaatsen van de pieten werden uitgekamd, maar ook hier heette niemand Avanti van de achternaam. (Er waren wel Carlo’s natuurlijk.) Toen het einde zoek leek, kwam er het idee dat het misschien geen persoon was, maar een plek of een ding.
De Sint had expliciet gezegd dat het een persoon was, maar Krassis was er niet op gerust. Hij draaide de volgorde van de letters om, sprak het anders uit, zocht in buurlanden, maar niks werd gevonden. Men sprak over de legende van de kluis met het Handboek van de Sint, maar dat was volgens de meesten slechts een mythe.
Krassis daarentegen wist wat daar wél mee gebeurd was.
De stichter van het hele Sinterklaasfeest, Rasna, had ooit een zoon genaamd Bito. Niet veel mensen wisten hiervan, omdat Rasna deze zoon niet heel lang had. Op zeer jonge leeftijd werd Bito op een donkere nevelige nacht ontvoerd, en kwam nooit meer terug.
Op een avond, echter, stonden Krassis en zijn beste mannen op het punt het Handboek van de Sint te stelen, toen tot hun verbazing een persoon in rode mantel voor hen stond. Hij stelde zich voor als Bito de Rode, en vertelde dringend dat ze niet verder konden gaan. Krassis vond het lachwekkend. Hij wilde Bito bewusteloos slaan, maar toen hij uithaalde was Bito op mysterieuze wijze weer verdwenen.
Toen hij een paar stappen zette en de kluis aanraakte, verdween ook deze. Niemand wist waarheen zowel Bito als kluis waren gevlogen. Krassis zat al lang—onder een andere naam weliswaar—in de pietenorganisatie, maar hij had nooit van iemand vernomen dat het Handboek teruggevonden was.
Toch spookte dit verhaal nog altijd door zijn hoofd. Hij was er ook bij toen de Kerstman de Sint zijn onsterfelijkheid gaf, en wist dus dat er magie in het spel was. Hij was bang dat hij ooit een grote fout zou begaan. Magie was te onvoorspelbaar om tegen te vechten. Maar dat liet hij natuurlijk niet merken. Hij was de grote en sterke Krassis. De onoverwinnelijke Krassis.
Buiten was de koude avond gevallen. Het sneeuwde lichtjes. De wind blies echter woest, en de bomen wankelden op hun stam. Het waren de perfecte omstandigheden: hun voetsporen werden snel uitgewist, en India en Emilio waren haast onzichtbaar.
Ze waren samen uit het huis ontsnapt—zoals ze dat zo vaak deden. Meestal als een missie volbracht moest worden, gingen deze twee meteen op pad, zelfs als ze helemaal geen toestemming hadden. Ze beweerden altijd stellig dat ze elkaar niet leuk vonden, maar gewoon heel goed samenwerkten. Dat was waar. Maar hoewel ze het dreamteam van de pieten waren, hadden ze toch een speciale band.
Ze waren de kleine gang van de kabouters ingedoken. Emilio liep strak achter India aan, op zoek naar een uitweg. Het hele huis werd omringd door auto’s, hekken, voorwerpen, of mensen die verteld waren alles wat leek op een piet meteen te grazen te nemen.
Ze drukten zich tegen de dikke stenen muur, en liepen zó langzaam, dat ze pas een paar meter hadden gelopen sinds ze buiten waren. Ze wisten niet waar ze waren. Gelukkig was had Emilio als bijnaam TomTom.
Op goed gelukig sloegen ze de hoek om, en stuitten op de garage van de Kerstman. Deze stond wagenwijd open, maar was helemaal leeg. Zelfs de arrenslee was verdwenen. Vast ook gestolen en verkocht door die ASO mensen, dacht India.
‘Als het goed is bereiken we dadelijk de achteruitgang,’ fluisterde Emilio. Hij hoopte dat deze nog niet gebarricadeerd was. ‘Opschieten!’
Nacht op de Noordpool was verschrikkelijk. Het huis van de Kerstman was overdreven goed verlicht, maar verder stonden nergens lantaarnpalen of iets dergelijks. Ze moesten wel tegen de muur blijven hangen, anders konden ze zo tegen een boom aanlopen.
Een stevige, hoge regenpijp versierde de garagemuur. India klom er onder nadenken op. Emilio was zelf ook nog lenige en sterk, maar waagde zich niet aan dit soort capriolen.
‘Kom op! Kom!’
‘Nee. Nee, ik ben meer voor het uitstippelen van de route. Jij bent beter in de actie.’
‘Je durft gewoon niet.’
‘Hé!’ Hij keek snel om zich heen, en klom toen toch op de regenpijp. ‘Ik ga jou geen leugens over mij laten verspreiden. Ik ben hartstikke stoer.’
‘Iemand die moet zeggen dat hij stoer is, is niet stoer.’ India voerde het tempo op, en was al boven toen Emilio pas op de helft was.
‘Wat zie je India?’ fluisterde hij omhoog. India hoorde hem niet. Hij besloot harder te praten.
Een berg kleine steentjes vloog van boven, recht op zijn voorhoofd. ‘Aah!’ Emilio schreeuwde en viel achterover in de sneeuw.
‘Ik heb er één gevonden!’ riep een stem. Voordat hij het wist werd Emilio opgetild en terug naar binnen gedragen.
TOCH OP KONINKLIJKE MISSIE
‘Fijn dit. Nog maar een paar van ons over, en geen enkele uitweg. Gevangen in het huis van de Kerstman, dadelijk zijn we ook nog eens al ons geld kwijt.’ Aro zat sinds het gesprek met Krassis alleen nog maar te mopperen. De Sint was het zat.
‘‘Wil je nou eens ophouden met herrie maken? Ja, we zitten in de problemen. Maar wat we nu nodig hebben is helder denkwerk, niet iemand naast ons die de boel steeds zit te verstoren.’ Aro zuchtte overdreven, en ging languit liggen. Net zoals Tobbi, die lag al lang en breed te snurken. Maar toen trok Loco zijn mond open.
‘Het klopt gewoon niet. Hoe … hoe hebben ze ons kunnen vinden? En hoe hebben ze de verdediging van de Kerstman omzeild? Ik bedoel, die vent kan mensen zonder moeite omtoveren tot goedaardige beesten, je komt niet zomaar binnen hier.’ De Sint keek hem met dichtgeknepen ogen aan.
‘Dat zijn goede vragen. Ik heb geen antwoord. En die twee snurkers zeker niet.’
Loco besloot maar te doen wat hij altijd als detectivepiet deed: zijn stappen nagaan.
‘We zijn met zeven mensen gekomen. Niemand anders wist hiervan, niemand heeft ons gevolgd naar de geheime plek—dat heb ik zelf nog gecontroleerd. Toen zijn we gaan vliegen. Het was ‘s nachts, we maakten geen geluid, en we waren rond de zee, vlak voor de Noordpool. De enige manier waarop ze ons hadden kunnen vinden is als ze al wisten waar we waren … op een of andere manier.’ Loco stopte zijn verhaal om na te denken hoe. Aro bleek toch niet te slapen en opperde als Hoofdpiet de eerste suggesties. Blijkbaar werd hij automatisch wakker als iemand anders besloot zijn rol als Hoofdpiet over te nemen.
‘Er zijn meerdere mogelijkheden. Of iemand van ons is een mol, of die ASO’s hebben enorm veel geluk. Ik denk, eerlijk gezegd, niet dat iemand van ons een mol is. De Sint is natuurlijk te vertrouwen, ik ook—ik ben nota bene hoofdpiet, en jij Loco bent net nieuw en volgens mij gewoon een hele eerlijke vent.’ Loco voelde zich vereerd en ongemakkelijk tegelijkertijd.
‘Zoveel geluk hebben die ASO’s niet. Dan hadden ze toevallig op dat tijdstip op precies die plek moeten vliegen met precies de juiste gereedschappen. Nee, dit was een gerichte actie!’ De Sint vertrouwde op zijn gevoel, en die was daar zeker over.
‘Ik ben het met jullie eens. India en Mila zijn altijd bij iemand anders in de buurt, die kunnen niet in het geheim informatie doorsluizen. Tobbi is altijd aan het hardlopen en Emilio altijd bij de Sint of India. Wat dan nog een mogelijkheid is, is dat iemand onbewust de mol is.’ Aro keek verbaasd, de Sint begreep hem wel.
‘Iemand van ons heeft misschien de verkeerde mensen als vrienden of heeft iets van afluisterapparatuur in zijn kleding. Dat eerste lijkt me niet logisch, dat tweede echter … lijkt me best wel mogelijk. Er zijn drie mensen van ons ontsnapt, nog geen is teruggekomen—zij zijn het in ieder geval niet. Tobbi heeft nauwelijks kleding aan meestal, hij lijkt me ook niet gevaarlijk.’
Toen besefte Loco het. ‘Het is één van ons!’
Alle drie zochten bij zichzelf naar dingen in hun spullen die ze daar niet zelf hadden geplaatst. Loco was het snelst klaar: hij had helemaal geen spullen meegenomen. Hij had niks kunnen vinden. De Sint had tien dezelfde outfits, maar droeg bijna elke dag een andere. Loco moest op zoek naar dingen die deze groep altijd bij zich had. Toen viel zijn oog op Aro’s mascotte.
‘Aro, heb jij dat vogeltje altijd bij je?’
‘Tuurlijk! Het is mijn geluksmascotte, ik kan geen dag zonder -‘ Aro’s mond viel dicht en zijn ogen sprongen wagenwijd open. Hij pakte het vogeltje van zijn hoofd, en keek het eventjes sip aan.
‘Sint, stap eens weg van het raam.’
Met een enorme zwaai gooide hij het vogeltje door de ruit. Het glas sprong uit elkaar en viel als een bom tegen de grond. Het vogeltje belandde enkele tientallen meters verderop in de sneeuw belandde en rolde verder de heuvel af.
Onmiddellijk klonk van alle kanten geschreeuw en stormden mensen naar buiten.
‘Verstop je ergens in de kamer!’ riep Loco tegen Aro.
Niet veel later kwamen inderdaad mensen de kamer binnen, keken rond, en verdwenen toen ze nog maar drie mensen zagen zitten.
‘Zoek de piet!’ schreeuwden ze.
‘Zoek de parkiet!’ werd teruggeroepen.
Tot hun vreugde zagen ze door het gat enorme groepen ASO’s zoeken naar iets dat ze toch niet gingen vinden in het donker, in die sneeuw.
Ze schrokken zich een hoedje toen de deur wéér openvloog, en een piet naar binnen werd gedragen. De zwarte pakken stopten hem hardhandig in de stoel, en vertrokken weer.
‘Emilio! Emilio!’ Aro stormde uit zijn schuilplaats op hem af en gaf hem een knuffel.
‘Ik leef nog, ik leef nog, geen zorgen!’ Op zijn hoofd zaten een aantal schrammen en blauwe plekken, en hij rilde van de kou. Toch leek Emilio erg vrolijk. Hij had een grijns op zijn gezicht, en ging snel overeind zitten.
‘Wat hebben ze je aangedaan?’ vroeg de Sint.
‘Niet zoveel, een paar steentjes in mijn gezicht. Maar ik heb iets veel belangrijkers.’ Hij haalde zijn tas tevoorschijn, en haalde er een tweetal grijze stenen kabouters uit.
‘Op mijn weg terug zag ik deze twee zichzelf verstoppen en verstenen, in de hoop niet te worden gevangen. Ik kon ze nog net vastgrijpen en in mijn tas stoppen, voordat ik door iemand anders naar deze kamer werd getild. De grote vraag is: hoe krijgen we ze weer normaal.’
‘Dat beslissen zij helemaal zelf,’ zei de Sint. ‘Kabouters kunnen zichzelf verstenen en als plant of boomstam camoufleren als ze willen. Het is een reflex als ze in nood zijn.’
‘Hmm … misschien als ik ‘m laat vallen, spat zijn stenen huid er af?’ De Sint wilde schreeuwen dat hij dat zeker niet moest doen, maar dat deden de kabouters gelukkig zelf al.
‘Ben je helemaal gek geworden!? We zouden kapot vallen! In stukjes scheuren!’ De kabouters waren weer levend en gekleurd, en sprongen snel uit zijn handen op tafel. De ene at de restjes voedsel van de tafel, terwijl de andere zijn kleren recht streek en het gezelschap stuk voor stuk aankeek.
‘Mooi, geen norse mensen in lelijke zwarte pakken hier. Ik ben Didi, aangenaam.’ De Sint stelde iedereen rustig en beleefd voor, maar Loco kwam er tussen.
‘Geen tijd voor beleefdheden! Heb jij informatie voor ons? Over onze vrienden? Zijn ze veilig ontsnapt?’ Loco schudde Didi door elkaar toen hij niet meteen antwoord gaf, en de Sint moest Didi uit zijn handen pakken voordat hij stopte.
‘Pff, van de regen in de drup noemen ze dat. Eerst vluchten voor die kwade mensen, en vervolgens bijna vermoord worden door de goede mensen. Hoe dan ook, ik weet niks over jullie vrienden. Ik kom rechtstreeks uit de kamer waar de Koningin gevangen zit, verder heb ik vandaag niks meegekregen.’
‘Waar zit ze? In dit huis? Is ze veilig?’ De Sint vuurde tientallen vragen op Didi af, die het allemaal rustig aanhoorde tot de Sint was uitgeraasd.
‘Ze zit in dit huis, ja. De kwade mensen hebben als plan dit huis te gebruiken als basis voor de rest van hun plannen. Ze dachten dat niemand de koningin zou gaan zoeken hier. Ze zit in de kamer van Kwetsbaarheid. Ik moet alleen jammer genoeg mededelen dat die mensen niet zoveel respect hadden voor de Kwetsbaarheid.’
‘Kamer van Kwetsbaarheid?’ Tobbi zat ineens rechtop.
‘Het is de kamer waar alle kwetsbare spullen worden bewaard, van breekbare cadeautjes tot een gebroken hart. Er zou speciale magie werken waardoor alles automatisch wordt omgeven door een onzichtbare, zachte laag stof. Ik heb altijd getwijfeld aan zijn bestaan,’ zei de Sint. Maar toen veerde hij op. ‘Maar als hij dus echt bestaat, wil ik hem zien ook!’
‘Nouja, er is weinig te zien. Ze hebben alle inhoud ergens anders heen gesleept, de kamer is leeg. Het is echter wel handig dat de kamer makkelijk te vinden is! Als je hier de gang op gaat, naar links en dan vervolgens drie trappen omhoog, ben je er al.’
Didi haalde een klein verfrommeld en vergeeld kaartje uit zijn achterzak. Het enorme netwerk van de Kerstman stond erop, en hij wees de kamer aan. ‘Je herkent het aan dit teken.’ Didi wees een drietal groenrode golfjes aan. ‘Ze staan op de deur en aan de zijkant van de trap!’
‘Wacht … dus je gaat niet mee de koningin bevrijden?’ vroeg Tobbi.
‘Jullie willen de koningin bevrijden!? Jullie zijn met z’n vijven, zij zijn met twintig man! En daarnaast hebben zij wapens, jullie niet. Ugh, mensen.’
‘Jij hebt een schep, zie ik.’
‘Ja, één schep. Daar ga ik geen wereld mee veroveren.’
‘Je kunt ons wel losmaken?’
Met tegenzin maakte hij ze los. Ondertussen plukte hij zijn kleine, dikke broertje Vivi van de tafel.
‘Stop met jezelf volvreten. Help die mensen een handje. Des te sneller zijn we van ze af.’
Een paar minuten later was iedereen los en strekte zich uit. Na de hoognodige warming-up, was nog steeds niemand overtuigd dat het een slecht plan.
‘Joh, jullie gaan maar, maar laat mij hierbuiten!’ Didi deed zijn handen over elkaar, en keek weg.
‘Zijn er meerdere wegen naar die kamer?’
‘Er is een kaboutergang, maar die is te klein voor jullie. Geloof me, die is veel te klein.’
‘Maar dus niet te klein voor kabouters!’ Tobbi kreeg een opleving. ‘Waarom schakel je niet gewoon de rest van de kabouters in, jullie zijn toch met z’n duizenden?’
‘We zijn met velen, maar we zijn ook met vele luie en talentloze kabouters. Geloof me, de helft weet niet hoe je iemand met een schep bewusteloos moet slaan.’ Dit verbaasde de pieten, maar de Sint zag mogelijkheden.
‘Dus de helft weet wel hoe dat moet? Want dat is meer dan genoeg. Ik heb een plan, eentje waar jullie ook voordeel uit halen. Wij zijn samen met de Kerstman en zijn kabouters de enige die deze waanzin kunnen stoppen. We moeten nu iets doen, anders gaat iedereen ten onder!’ De rest van de pieten vond de Sint nu al erg overtuigend, maar Didi was niet onder de indruk.
‘Wat is je plan?’
‘De kabouters verzamelen de beste strijders, gaan in de kaboutergang en wachten daar. Wij nemen de trappen en wachten vóór de deur van de kamer. Als ik drie keer klop, springen jullie uit jullie geheime plek en vallen de mensen aan—behalve de koningin natuurlijk. Dan komen wij binnen. En, geloof me, ik heb met Tobbi en Aro prima strijders hier. Ik zal samen met Loco en Emilio de koningin veilig naar buiten brengen.’
Didi keek de Sint even nadenkend aan, maar klapte toen razendsnel zes keer in zijn handen. Het was oorverdovend. En verrassend, zeker voor zo’n klein wezentje.
‘De rest van de kabouters is opgeroepen. Zorgen jullie nou maar dat jullie het redden tot de deur van de kamer. Wij nemen geen risico’s, wij wachten op jullie teken.’
Didi sprong samen met Vivi van de tafel, bovenop de open haard, en slingerde via de lampen aan het plafond naar het kleine raampje bovenin de deur. Ze zagen geen teken van leven op de gang. Ze tikten de deur zachtjes open, en wezen naar buiten terwijl ze de pieten aankeken.
‘Gaat uw gang. Succes! Of iets. Weet ik veel wat mensen zeggen.’
Iedereen pakte rap zijn spullen, voor zover ze die nog hadden, en sloop voorzichtig de gang op. Aro voorop, Tobbi achteraan, de rest in het midden.
Alle deuren stonden wagenwijd open en de kamers waren leeg. Het grootste deel van de ASO’s zochten buiten naar pieten, of bewaakten het huis. Het was zó stil dat de pieten het verdacht vonden, en bij elke stap probeerden nog zachter de grond te raken. Ze kropen laag over de grond, terwijl de muren trilden en zacht geluid produceerden. De kabouters verzamelden ook.