Hoewel de titel op veel dingen kan slaan—van wachtrijen, tot lengte van de bachelor studie, tot stokbrood—gaat het nu even over taal.
Als men praat of berichtjes stuurt, maakt het mij niet uit of men zo compact mogelijk communiceert. Ik voeg heel vaak constructies als “enzo”, “ofzo”, “dingetje” en “zitten te doen” toe aan een zin die daardoor oneindig lang groeit, maar niemand vindt dat raar of vervelend.
Als ik serieuze verhalen schrijf, echter, moet ik mezelf steeds eraan herinneren dat zinnen korter kunnen.
Hoe meer onnodige woorden je toevoegt, hoe onduidelijker het verhaal. De essentie verdrinkt in een zee van woorden en bijzinnen die niks toevoegen. Tegen het einde van de zin zijn lezers het begin alweer vergeten, en dat is toch jammer.
Dus, ik ga even een lijstje maken van dingen die mij in ieder geval helpen om veel beknopter te schrijven.
Opmerking: als je een verhaal voor het eerst schrijft, houd je dan totaal niet met deze dingen bezig. Een verhaal begint als een wolk van losse gedachten. Een stem in jouw hoofd zegt tegen jou wat je daarvan moet opschrijven, en daaruit ontstaan wollige zinnen, omdat je praktisch gezien ter plekke je verhaal bij elkaar improviseert. Als je op dat moment je zinnen al gaat verbeteren, dan kom je nooit verder, en gaat de flow (met al je ideeën) verloren. Schrijf eerst het hele ding, verbeter het daarna.
Strategie 1: “Daar we hebben we een woord voor”
Soms dan verwoord je iets met een hele zin. In eerste instantie merk je het vaak niet, maar als je erover nadenkt kun je vaak gewoon één simpel woord vinden dat precies de betekenis heeft die je zoekt.
MEH: Hij herinnerde het zich van toen hij nog jong was.
BETER: Hij herinnerde het zich uit zijn jeugd.
KAN OOK: Een jeugdherinnering.
Zoals je ziet heb ik twee varianten die eigenlijk allebei goed zijn. Het hangt af van de schrijfstijl die je kiest welke variant je het meest gebruikt. De eerste geeft langere, rustigere zinnen. De tweede geeft kortere, snellere zinnen. Meer voorbeelden:
MEH: Ze liep snel naar het raam.
BETER: Ze rende naar het raam.
MEH: In de linkerhoek stond een apparaat waarmee ze kleding repareerden, een jurk die reparatie nodig had hing er nog uit.
BETER: In de linkerhoek hing een kapotte jurk nog in een naaimachine.
KAN OOK: Een naaimachine in de linkerhoek hield nog een kapotte jurk vast.
MEH: ‘Kom terug,’ riep hij zeer luid
BETER: ‘Kom terug,’ schreeuwde hij.
Strategie 2: “Hoe anders?”
Soms geef je een extra beschrijving voor iets, terwijl datgene eigenlijk de eigenschap al bevat. Dit is een stijlfiguur genaamd pleonasme. Het geeft extra nadruk aan dat deel van de zin, maar vaak sluipt het er gewoon ongemerkt in en is het niet zo bedoeld.
MEH: Hij viel naar beneden, tegen de vloer.
BETER: Hij viel tegen de vloer. (Tenzij je een science-fiction verhaal schrijft met andere zwaartekracht, vallen dingen altijd naar beneden.)
MEH: De plant groeide groter.
BETER: De plant groeide. (Heb je ooit iets kleiner zien groeien? Dat heet krimpen.)
Ik heb een aantal keer “_groter groeien” _gebruikt in een verhaal, en het laten staan, vanwege de leuke alliteratie. Op diezelfde manier heb ik “viel naar beneden” wel eens gebruikt als contrast tegenover “sprong omhoog”. Het mag dus wel, als je maar weet wat je doet en waarom.
Een variant hiervan is een stijlfiguur dat tautologie heet. Hier benadruk je iets door twee keer hetzelfde woord te zeggen.
MEH: Haar leugens en bedrog werden steeds extremer.
BETER: Haar leugens werden steeds extremer.
MEH: Hij zag er netjes en verzorgd uit.
BETER: Hij zag er verzorgd uit.
MEH: Deze vaas was identiek hetzelfde aan de vaas die hij in zijn dromen had gezien
BETER: Deze vaas was identiek aan de vaas uit zijn dromen
Ik heb een keer “netjes en verzorgd” gebruikt voor een karakter dat extreem goed verzorgd was. Dan werkt het erg goed, vind ik. Dus, wederom, weet wat je doet.
Strategie 3: “Het lijdend hoofdstandbeeld”
Je vertelt een verhaal altijd vanuit karakters, meestal je hoofdpersoon. Soms vergeet je dat. Dan schrijf je zinnen waarbij het karakter als een standbeeld iets overkomt, maar niet duidelijk is wie het doet of hoe hij/zij het ervaart. Dat heet een passieve zin. Je wilt altijd actieve zinnen. Niet alleen maakt dat het verhaal interessanter en directer, het scheelt ook in woorden.
MEH: Hij werd geraakt door de zwiepende staart van de hond.
BETER: De hond zwiepte zijn staart en raakte hem.
MEH: Ze werd aangereden door een zwarte auto en door de aanrijding enkele meters de lucht in geslingerd.
BETER: Een zwarte auto reed haar aan en slingerde haar enkele meters de lucht in.
KAN OOK: Een zwarte auto reed haar aan en ze vloog enkel meters de lucht in.
Het enige moment waarop een passieve zin goed is, is als je niet weet wie het doet of mysterieus wil doen. Bijvoorbeeld, iets achtervolgt de hoofdpersoon, maar hij heeft geen idee wat, dan kun je passief schrijven. (“Hij werd achtervolgd. Hij wist niet door wie of wat. Achter hem werden takken gebroken en dreunden doffe voetstappen steeds harder op de aarde.”)
Strategie 4: “Goh, dit woord verandert de betekenis van de zin niet”
Er zijn een hoop woorden en constructies die op een rare manier elke taal insluipen, en vervolgens door iedereen worden gebruikt terwijl ze eigenlijk niet nodig zijn. Die woorden kun je vaak weglaten (tenzij je ze gebruikt als stijlfiguur of om een karakter neer te zetten), alhoewel je soms daarvoor de zin een beetje moet ombouwen. (Dat is iets goeds.)
MEH: Ze voelde het kleine bootje omslaan.
BETER: Het bootje sloeg om.
Bootje is al een verkleinwoord, en als zij in dat bootje zit, dan voelt ze natuurlijk dat ie omslaat.
MEH: Hij realiseerde zich ineens dat het al 11 uur was.
BETER: Het was al 11 uur.
_Ineens _is vaak onnodig, omdat een verhaal sowieso een reeks gebeurtenissen is die meteen achter elkaar door gebeuren.
Als jij zegt dat iets gebeurt of zo is, dan weten de karakters waarover je spreekt dat ook. Anders heeft het weinig zin om te zeggen.
MEH: Hij zat te twijfelen en begon door de straat te lopen
BETER: Hij liep door de straat en twijfelde.
Als je ergens aan begint, dan ben je het al aan het doen. Op dezelfde wijze, als je iets zit te doen, dan doe je het.
MEH: Hij was gewoon een beetje teleurgesteld.
BETER: Hij was teleurgesteld.
KAN OOK: Hij was ietwat teleurgesteld.
Dit soort versterkende/verslappende woorden zijn lastig, moet ik toegeven.
Je kunt beter zeggen dat iemand teleurgesteld is, en dan vervolgens laten zien in wat voor gradatie die teleurstelling plaatsvindt. De een gooit zijn papieren van tafel en zijn laptop uit het raam, de ander eet chocolade en voelt zich beter.
Je kunt hier erg ver in gaan. In sommige gevallen is zelfs een woord als “de” of “het” overbodig. (De zomer was aangebroken => Zomer was aangebroken.) Je moet, wederom, je eigen stijl vinden.
Bonus: “Oh, en dit moet er ook nog bij! Meer details in één zin!”
Zinsconstructies waarmee zoveel mogelijk in één zin kan worden gepropt. Sommige schrijvers zijn er gek op, anderen niet. Ik zit er een beetje tussenin. Het gevolg is alleen een onleesbare, veel te lange zin, die vaak ook nog zichzelf subtiel tegenspreekt.
MEH: Lopend naar het loket vroeg hij zich af of zijn vriendin al gebeld zou hebben, keek op zijn mobiel, en staand tussen de mensen in de wachtrij zag hij dat ze al tien keer gebeld had.
BETER: Hij liep naar het loket en vroeg zich af of zijn vriendin al had gebeld. Hij keek op zijn mobiel. Hij zag dat ze al tien keer had gebeld, terwijl de mensen uit de wachtrij in zijn rug duwden.
BEST: Hij liep naar het loket. Had zijn vriendin nou al gebeld? Hij keek op zijn mobiel, terwijl de mensen uit de wachtrij in zijn rug duwden. Al tien gemiste gesprekken.
Grappig feitje: ik wilde eerst schrijven “terwijl achter hem de mensen in de wachtrij hem vanachter in de rug duwden”, wat natuurlijk een volslagen idiote zin is. Mensen hebben altijd hun rug aan de achterkant.
Wanneer je van een werkwoord een bijwoord maakt (lopen -> lopend) kan een zin beter worden, maar vaak is de simpelere variant korter en duidelijker. Ook kan je een lange zin natuurlijk opsplitsen in meerdere zinnen. Als je twijfelt kun je met leestekens een hoop goedmaken: een puntkomma kan een mooie middenweg zijn tussen een harde punt en een komma.
Hopelijk kunnen we nu zinnen als deze voorkomen:
Hij boog zijn grote, ruige hoofd over Harry heen en gaf hem wat een hele krassende, behaarde kus zal zijn geweest.
De kus was behaard, of niet, er is geen tussenweg. Anders zou je net zo goed iets kunnen schrijven als “hij at een pannenkoek die misschien wel lekker was” en “hij leek naar de supermarkt te lopen, en keek alsof hij eventueel al bij de bakker was geweest”
“Het is een onzichtbaarheidsmantel,” zei Ron, een blik van ontzag op zijn gezicht.
Waar wil je anders een blik van ontzag hebben? Op je arm? Daarnaast kun je er een “ontzagwekkende blik” van maken, of je kunt “zei Ron” vervangen door iets expressievers. (Ik dacht aan “gasped Ron”, maar dat is Engels, en ik weet geen Nederlandse vertaling die mooi past.)
Overigens zou mijn favoriet zijn:
“Het is een onzichtbaarheidsmantel,” riep Ron, met een blik alsof hij een eenhoorn zag vliegen
Maarja, in de Harry Potter wereld zal dat niet zo verbazingwekkend zijn eigenlijk.
Harry Potter zijn hele leuke verhalen, begrijp me niet verkeerd, maar elke auteur heeft wel eens zinnen die korter konden.