Lees hier de voorgaande delen:
- Deel 1: [Arthur—Deel 1][/blog/2017/2017-08-03-arthur-deel-1/]
- Deel 2: [Arthur—Deel 2][/blog/2017/2017-08-03-arthur-deel-2/]
Hij moest het zijn. Kon niet anders. Dezelfde manier van zitten, dezelfde kaaklijn, dezelfde korte nek. Een zonnebril verborg zijn ogen, maar ik wist het toch al zeker. Precies waar het oude vrouwtje zei dat ik hem zou vinden, zat iemand die sprekend op hem lijkt. Dat kon geen toeval zijn. Achterover leunend op een gammel stoeltje tikte hij een beetje verveeld op de ronde tafel. Tegenover hem stond een lege stoel half aangeschoven, en eens in de zoveel tijd keek hij achterom naar de ingang van het restaurant. Hij zou wel op iemand wachten. In dat geval moest ik snel zijn. Als zijn vriend eenmaal terug was zou ik waarschijnlijk alleen maar hun fijne gesprek onderbreken.
Ik stond op van het bankje bij de fontein, en zette snel mijn hoed op om me te beschermen tegen de hete zon. Het begon al te schemeren, maar hier bleef het altijd warm. Mijn rugtas sloeg ik over mijn linkerschouder, mijn gitaar over mijn rechter. Ik liep rustig in zijn algemene richting. Mijn hond volgde trouw. Ik was kalm.
In mijn hoofd bereidde ik alvast wat Spaanse zinnetjes voor, in het geval ik er weer eens naast zat en me moest excuseren. Ik keek nog eens goed om me heen, en stak de straat over. Plots stond ik slechts enkele meters verwijderd van mijn doelwit. Zijn naam had ik nu al zo vaak gezegd dat ik hem de laatste jaren gewoon het doelwit was gaan noemen. Zo leek het net alsof ik op een missie was voor mijn vaderland, wat misschien helemaal aan het begin ook wel waar was. Nu niet meer. Nu wilde ik gewoon weten wat er met mijn vriend was gebeurd. Ik wilde weten hoe zijn leven was, ik wilde van hem leren. Vijf jaar geleden sprak ik hem voor het laatst—het voelt als een leven lang.
Ik stapte op hem af, en tikte hem op de schouder. Hij draaide zich om en zette direct zijn zonnebril af. Zijn ogen sprongen wijd open, en zijn mond viel open.
—“Ben jij het, Arthur?”
—“Mijn vriend! Och—”
De klapdeuren van het restaurant vlogen open, en een dame kwam stampvoetend naar buiten. Ze mompelde iets over belachelijke service, en gooide haar zonnebril wild op tafel. Ze liet zichzelf in haar stoel ploffen terwijl ze nog even boos naar de man achter de balie keek. Toen pas draaide ze haar hoofd naar de andere kant, en liet een korte gil ontsnappen toen ze mij zag. Mijn hond sprong bij haar op schoot, en speelde met haar ketting. Ik herkende haar ook meteen.
—“Sorry voor de hond. Hij is niet echt afgetraind, of iets. Larifa, ontmoet—eh—Larifa de Kleine!”
—“Je hebt hem naar mij vernoemd? Oh wat leuk!”
Larifa tilde de hond op, en zette hem midden op tafel. Bert leunde naar voren en aaide haar zachtjes over haar rug.
—“Er mogen hier eigenlijk geen honden komen, volgens mij. Maar, we zitten buiten, aan de rand van het terras, dus het zal geen probleem zijn.”
—“In mijn ervaring zijn honden pas een probleem als de eigenaar van het restaurant een hekel heeft aan het baasje.”
—“Dat is waar, dat is waar. Ik zie dat je mijn gitaar hebt ingeruild voor een andere.”
—“Ingeruild is een groot woord. Iemand viel me enorm lastig, en toen heb ik hem met mijn gitaar tegen het hoofd gemept. Een minuut later stond de politie naast me en bleek die man een dief te zijn die ze al de hele dag achterna zaten. Van de beloning heb ik een nieuwe gitaar gekocht.”
—“Oh, dat is bijzonder. Je vertelt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is.”
—“Er is zijn veel vreemdere dingen gebeurd, laten we het daar op houden. Wat ben ik blij om jullie hier te zien zeg!”
Ook al was het de zoveelste keer dat ik Arthur niet had gevonden, ik had wel andere mensen gevonden die ik mijn vrienden durfde te noemen. Na vijf jaar zonder Arthur was dat mij misschien nog wel meer waard.
—“Wij zijn ook blij om jou weer te zien. Om eerlijk te zijn vind ik het ook behoorlijk knap dat je ons hier hebt gevonden.”
—“Op zich, als je er over nadenkt, ik ben zo’n beetje elke dag in een andere stad in Europa, de kans dat ik ergens een keer iemand tegenkom die ik ken is best groot.”
—“Zie je, dat is dus waarom ik geen wiskunde ben gaan doen. Haalt overal de magie uit.”
Ik sleepte een stoel weg van een lege tafel, en zette hem bij Bert en Larifa. Ik legde mijn spullen op tafel, en ging met een zucht zitten.
—“Uitgeput van de zoektocht, zo te zien? Ben je al wel iets verder gekomen?”
—“Veel mensen dachten hem gezien te hebben. Hier en daar hadden mensen hem ook echt gesproken, of zelfs wat dingen met hem gedaan. Ik heb ook bijna dertig foto’s waar hij op staat, elke keer met iemand anders en op een compleet andere locatie.”
—“Dat is op zich niet niks. Lijkt me wel frustrerend om jarenlang te zoeken en hem niet te vinden. Waarom ben je nooit gestopt, of op z’n minst rustiger aan gaan doen? Je kunt ook gewoon je leven oppakken en elke zomervakantie weer eventjes zoeken.”
—“Ik heb er vaak aan gedacht, maar elke keer als je weer een clue vindt denk je dichtbij te zijn. Je denkt: nog twee weekjes dan. En in die twee weken vind je weer iets nieuws, en zo gaat dat maar door.”
—“Ah. Deels zou dat onze schuld zijn. Ik lijk op die ene Arthur, en ik trek ook rond in dezelfde omgeving.”
—“Ja, op een gegeven moment werd ik steeds beter in onderscheiden of mensen het over Arthur hadden, of over jou. Ach, als ik niks overhoud aan deze zoektocht heb ik tenminste een lieve hond en dertig foto’s.”
Het voelde alsof we een stel oude vrienden waren, die op hun oude dag in de zonsondergang samen wijn dronken. Het was een raar gevoel, aangezien we allemaal nog geen dertig waren. Toch dacht ik dat iedereen aan die tafel in zo’n korte tijd meer had beleefd dan de meeste mensen ooit zullen beleven. Dat was dan weer een fijn gevoel. Ik vertelde Bert en Larifa wel twintig verschillende, goede verhalen, en ik had nog een heel leven voor me om dat bij te vullen, of iets compleet anders te gaan doen. Zij, op hun beurt, konden mij weer inspireren met al hun verhalen. Samen waren ze overal geweest, ze hadden alles geprobeerd.
—“Mijn god, het is al bijna elf uur! Ik ben bang dat Larifa en ik ons bed maar eens gaan opzoeken, morgen wordt een drukke dag. Als je wil kun je bij ons slapen. We hebben een klein huisje hier op de hoek.”
—“Dat lijkt me hartstikke leuk. Als het niet te veel problemen geeft. Ik hou er wel van om goed uit te slapen.”
—“Ik zei dat we morgen een drukke dag hadden, niet dat we vroeg op hoefden te staan.”
Bert sloeg zijn hand op mijn schouder, en gaf me een knipoog. We stonden allemaal tegelijkertijd op van onze stoel, en pakten onze spullen. Larifa de Kleine was allang in slaap gevallen. Ik stopte haar zachtjes in een speciale buidel die ik voor haar had gemaakt, vlak nadat ik haar had gevonden. Bert en Larifa liepen hand in hand weg, terwijl ik mijn gitaar nog probeerde op te tillen. Het ging moeizaam; ik had de laatste tijd te veel gedaan en te weinig gegeten. Ik had pas net het terras verlaten en was de straat uitgelopen, toen iemand mijn schouder vastgreep.
Voordat ik het doorhad greep ik de hand beet, draaide me om, en pakte het mes in mijn binnenzak. Tot mijn verbazing stond er geen grote, enge vent, maar een meisje van mijn leeftijd. Ik keek haar indringend aan. Ze had lange zwarte haren, prachtige grote ogen, en een voorraad aan kleurrijke armbandjes om haar rechter pols. Ze was net iets kleiner dan ik en had de liefste lach die ik ooit had gezien. Ze was totaal niet geschrokken van mijn agressieve reactie, en pakte zelfs mijn andere schouder ook vast. Nu keek ze mij indringend aan.
—“Ik hoorde je net toevallig praten met je vrienden, over die vriend die verdwenen is, en je zoektocht. Ik vond het niet gepast om helemaal mee te luisteren, maar ik vond het wel interessant. Zou je mij er over willen vertellen?”
—“Nou … eh … wacht … "
Ik draaide me om en zag Bert en Larifa aan het einde van de straat staan. Ze keken naar ons. Larifa stak haar duim op, en samen met Bert sloeg ze de hoek om. Ik draaide me terug naar het meisje.
—“Ja. Ik vertel je er graag over.”
—“Jeej! Ik ben Estella. Kom, loop met mij mee naar huis. Ik denk namelijk niet dat ergens nog een terras open is waar we kunnen gaan zitten. En, om eerlijk te zijn, ’s nachts zijn bankjes in het park toch best wel griezelig.”
—“Ik ken het. Al val je wel snel in slaap als het zo pikkedonker is. Bankjes met een lantaarnpaal er naast zijn verschrikkelijk.”
—“Heb je serieus elke avond op een bankje geslapen? Ben je niet vaak beroofd?”
—“Nou, als ik geld of waardevolle bezittingen zou hebben, dan zou ik niet op een bankje liggen. Dus er viel nooit echt iets te stelen. Eens in de zoveel tijd had ik genoeg geld om een aantal weken in een hotel te zitten, en geloof me, toen is er het meest van mij gejat.”
—“Waarom ben je dan ook weggegaan van huis zonder ook maar iets mee te nemen?”
—“Het is niet alsof mijn ouders en vrienden het er mee eens zouden zijn dat ik deze zoektocht begon. Ik ben gewoon een keer ’s avonds stiekem vertrokken, en heb meegenomen wat ik kon vinden. Dat was niet veel. De eerste tijd was dan ook het zwaarst, de laatste jaren pas ben ik goed geworden in rondreizen.”
—“Ha, het zou best kunnen dat die ene Arthur dat ook gewoon heeft gedaan. Hij was iets van plan, wist dat jij het er niet mee eens zou zijn, dus is gewoon vertrokken.”
—“Ik betwijfel het.”
—“Hoezo?”
—“Hij besprak altijd alles. Zelfs hele persoonlijke onderwerpen, dingen die vrijwel iedereen geheim zou houden, besprak hij uitgebreid.”
—“Oké, wat was je laatste gesprek met hem? Misschien worden we daar wijzer van.”
Ik kon me natuurlijk niet precies het gesprek herinneren. Zoals bij de meeste gesprekken onthoud je van alles een beetje. En die vijf jaar tijd die was verstreken hielp ook niet. Ik wist de situatie nog, het gespreksonderwerp, en de afloop. Ik probeerde de fragmenten zo goed als ik kon aan elkaar te knopen.
—“We zaten in de trein. We hadden allebei onze studie afgerond, en we waren op weg naar de diploma-uitreiking. Normaal gesproken was dat voor ons allebei een klein stukje fietsen, naar de universiteit, maar deze keer kwamen we van ver. We waren samen oude vrienden aan het bezoeken in een compleet ander deel van het land, en moesten die ochtend nog helemaal terug reizen. Dus we zaten lang in de trein, en nadat we alles over voetbal wel zo’n beetje hadden gezegd, kwam zoals altijd ons gebrek aan liefde aan bod. Of, beter gezegd, het feit dat hij dertig meisjes tegelijkertijd leuk vond, en ik niemand kon vinden.”
Ik kon me steeds meer en meer herinneren, en voelde me weer helemaal thuis in dat moment. De hele herinnering schoot langs, en ik vertelde hardop alles wat ik zag en wat besproken werd. We zaten tegenover elkaar omdat het makkelijker praten was, en omdat we altijd allebei bij het raam wilden zitten. Eindeloze velden vol met natuur langs zien schieten had iets rustgevends. Het was ook zo ongemakkelijk om elkaar steeds recht in de ogen aan te kijken terwijl je praat. Arthur had net een foto laten zien van het zoveelste knappe meisje dat hij gisteren op het feest tegen was gekomen, en stopte zijn mobiel weer weg.
—“Ik weet gewoon niet wat ik moet doen. Ik ken zoveel mensen, ik word zo snel verliefd op iemand, en toch kan ik niemand vinden die het ook terug kan geven. Iedereen die ik ontmoet heeft al een relatie, of ziet mij alleen als vriend.”
—“Hoe weet je dat nou? Heb je het aan ze gevraagd?”
—“Nee. Niet echt. Het is de manier waarop ze met mij omgaan. Alle inzet moet van mij komen, en ze willen nooit afspreken. Elke keer als ik het gesprek een beetje verder probeer te nemen dan vriendschappelijk, trekken zij het meteen weer terug.”
—“Oké, ik snap hoe dat demotiveert, maar je moet denk ik meer vol inzetten op iemand. Als jij iemand leuk vindt, laat haar dat dan weten. Doe iets liefs voor haar, iets persoonlijks, iets bijzonders. Bloemen kopen is niet bijzonder. Sterker nog, als je een meisje moet omkopen is ze niet de persoon voor jou. Help haar met iets, toon interesse in haar door veel goede vragen te stellen.”
—“Jij kan dat. Ik niet. Ik weet nog wel die keer dat ik iemand die ik stiekem leuk vond mee nam naar de universiteit. Jij hebt een heel gesprek met haar gehouden. Ik heb er vooral bijgestaan.”
—“Ja, maar, weet je, dat ligt ook aan de persoon. Zij was hartstikke lief, en antwoordde op een leuke manier. En, daarnaast, ik kan dat alleen bij mensen die ik juist niet leuk vind. Dat is raar, ik weet het. Ik word gewoon zenuwachtig als ik daadwerkelijk indruk probeer te maken op iemand.”
—“Dat is waar, ze was ook hartstikke lief. Dat is de reden dat ik haar juist leuk vond. Soms vraag ik mezelf dan ook af: waarom zou iemand mij leuk vinden? Waarom zou iemand met mij om willen gaan, in mijn buurt willen zijn? Ik kan werkelijk niks bedenken.”
—“Doe niet zo gek. Je bent aardig, vriendelijk, slim, sportief.”
—“Maar dat zijn zo veel mensen. Wat maakt mij … eh … mij?”
—“Het feit dat je die vraag durft te stellen, maakt jou jou. Het feit dat je nadenkt over het leven, over liefde, dat je jezelf pusht om beter te worden of liever te zijn.”
—“Zie wat het mij heeft opgeleverd. Ik denk dat ik soms teveel nadenk, maar te weinig doe. Ik ben te bang om iets te doen, omdat er dan daadwerkelijk gevolgen zijn. Op de een of andere manier vind ik het veiliger om gewoon tot in het oneindige na te denken en met jou hierover te praten.”
Ik wist niet zo goed wat ik moest reageren, en bleef enkele seconden stil uit het raam staren. Toen ik me omdraaide stond er ineens een meisje naast ons. Ze was iets jonger dan wij, en verborg haar gezicht grotendeels in lange, golvende blonde haren. In haar rechterhand hield ze een gebreide muts in de vorm van een uil, in haar linkerhand een verfrommeld stukje papier. Ze keek even kort naar mij, maar haar blik was toch vooral op Arthur gericht. Ze veegde de haren uit haar ogen, en pakte Arthur’s hand. Ze sprak heel snel, wat ze goed probeerde te maken door na elke zin een hele lange adempauze te nemen.
—“Ik hoorde jullie praten. Ik—eh—vind jullie erg schattig met z’n tweeën. En ik vind het fijn dat jullie zoveel respect hebben voor vrouwen. Dat is eigenlijk waarom ik naar jullie toe kwam. Maar, natuurlijk, is het minder fijn dat jullie misschien wel te veel respect hebben voor vrouwen en dus nooit iets proberen. Dus, bij deze, mijn nummer.”
Ze hield Arthur’s hand even stevig vast. Ze lachte eventjes nerveus, en liet toen zijn hand los. Ze zwaaide gehaast, draaide zich van ons af, en liep de coupé uit. Arthur keek mij aan. Ik stond versteld, hij duidelijk ook. Hij keek naar beneden, vouwde zijn hand open, en zag een telefoonnummer in zwarte pen geschreven. Aan de andere kant stond haar naam, iets exotisch dat we niet uit konden spreken. Het was even helemaal stil. Enkele seconden later schoten we in de lach, en ik gaf hem een high five. De trein was inmiddels gestopt, en door het raam zag ik haar het perron op lopen.
—“Ga achter haar aan dan!”
—“Maar … we zijn op weg naar iets belangrijks. Ik kan niet zomaar niet komen. Daarnaast, hoe ga ik ooit weer thuis komen?”
—“Het is niet belangrijk. Echt niet. Het is maar een papiertje, je kunt het later ophalen.”
—“Maar misschien wil ze helemaal niet dat ik haar ga stalken.”
—“Stop met je smoesjes. Als ze jou niet vertrouwde zou ze je niet dat briefje hebben gegeven. Nou hup, achter haar aan!”
Arthur keek door het raam en zag haar steeds verder en verder weg gaan. Hij bleef maar kijken, maar verroerde geen vin. De vertwijfeling was van zijn gezicht te lezen, ik kon alleen maar raden wat er nu allemaal in zijn hoofd omging. De conducteur riep iets om, en de deuren sloten alweer. Kans gemist. Hij leek opgelucht, en hij ging met een diepe zucht weer achterover in de bank zitten. Dit ging ik niet laten gebeuren.
—“Dit is wat we doen. Bij het volgende station stap je uit. Het maakt me niet uit waar het is, je stapt uit, en je belt haar op. Je belt haar, en je spreekt af waar zij is uitgestapt.”
—“Maar "
—“Geen gemaar! Je zei het net zelf—minder denken, meer doen. Dit is de grootste kans die je ooit gaat krijgen in je leven.”
—“Ik weet het niet. Ik ken haar helemaal niet. Waarom zou ik achter haar aan gaan?”
—“Om haar te leren kennen. Zo gaat het met alles. Je kent iedereen niet, totdat je ze leert kennen.”
—“Je snapt wat ik bedoel.”
—“Nee, niet echt eigenlijk. Ik zie dat je weer niet vol voor één persoon durft te gaan. We zijn bijna op het volgende station, stap uit, ga achter haar aan, misschien is het wel de vrouw van je dromen. Ze zag er schattig uit. En ze was lief.”
—“Waarom ga je zelf niet achter haar aan dan?”
—“Omdat ze jou haar nummer heeft gegeven. Bovendien gun ik het jou ook meer, ik heb nog veel te leren.”
—“Wat bedoel je daarmee?”
De trein stopte. Ik trok Arthur omhoog, gooide zijn spullen in zijn armen, en duwde hem richting de uitgang.
—“Bedank me later maar. Ik zal wel zeggen dat je onwel werd in de trein.”
Schoorvoetend verliet Arthur de coupé, en stond even later ietwat radeloos om zich heen kijken op het station. Ik zwaaide naar hem, hij zwaaide terug met zijn mobiel in de hand. Ik ging er vanuit dat ik morgen een goed verhaal te horen zou krijgen, en leunde weer achterover in het zachte bankstel. Ik bedacht me dat ik nog nooit zo opdringerig was geweest tegenover wie dan ook. Ik zag voor het eerst hoe fijn het kan zijn als mensen daadwerkelijk doen wat je zegt, in plaats van dat ik me altijd aan pas. Aan de andere kant, als ik mis zat, had ik mijn vriend nu in een hele nare avond gedwongen. Ik dacht er eigenlijk verder niet meer over na, want ik viel in slaap en werd pas wakker op mijn eindstation.
Estelle had met open mond in complete stilte geluisterd. Geen moment was haar aandacht afgeleid van mijn onafgebroken verhaal, zelfs niet om even op haar mobiel te kijken hoe laat het was. We hadden inmiddels meerdere rondjes door de binnenstad gelopen, en liepen weer langs de fontein. Een zestal verschillend gekleurde lichtjes er omheen zorgden voor een mooi beeld onder de donkere sterrenhemel. Samen bleven we stil staan om er naar te kijken.
—“Wil je dat ik meehelp met zoeken? Ik ben nu ook benieuwd waar hij is, en wat er met hem gebeurd is.”
—“Serieus? Je kent hem niet eens. Je kent mij niet eens!”
—“Kom op nou, jij bent geen slecht persoon.”
—“Hoe ben jij daar zo zeker van?”
—“Gewoon een gevoel. En ik ben goede vrienden met Larifa. Als zij jou vertrouwt, vertrouw ik jou ook.”
Ik draaide me naar haar toe, en pakte haar hand. Ze stond het toe, maar bleef wel naar de fontein kijken.
—“Op zich hoef ik niet achter hem aan te gaan. Ik kan ook hier blijven, bij jou. Je hebt vast vrienden hier, die kun je niet zomaar achterlaten.”
—“Nodig jij jezelf nou bij mij uit?”
—“Misschien.”
—“En hoe moet het dan met je zoektocht?”
—“Die heeft lang genoeg geduurd. Het wordt tijd dat ik mijn eigen advies opvolg.”
Estelle draaide zich nu toch een beetje naar me toe, en legde haar hoofd op mijn schouder. Ik sloeg mijn arm om haar heen, en samen keken we hoe de zon in de verte alweer opkwam. Het voelde als een warm thuiskomen, met haar knuffelen in het midden van deze prachtige stad. Het voelde als een zachte landing. Het voelde als iets waar ik nooit genoeg van zou krijgen.
—“Ik heb denk ik wel genoeg over mezelf verteld. Vertel jij eens iets over jezelf.”
—“Heb je enig idee hoe lastig zo’n vraag is? Waar moet ik überhaupt beginnen?”
—“Weet ik veel, wat doe je voor werk?”
Ze deed uitvoerig haar verhaal, terwijl we samen naar haar huis liepen. We kwamen langs hetzelfde restaurant waar ik Bert nog had gesproken, en in mijn ooghoek zag ik iets op tafel liggen. Ik vroeg Estelle te wachten en haar ogen te sluiten. Ze twijfelde, maar haalde haar schouders op en deed het toen toch. Ik liet haar hand los, en rende terug naar de plek. Een roos lag bovenop een klein notitieblokje. Ik sloeg het notitieblokje open. Alle blaadjes stonden volgeschreven met mijn avonturen. Allemaal behalve de laatste. In het midden, in een ander handschrift, stond één zin: Arthur wenst je veel geluk samen.
Ik greep de roos en liep terug. Ik stond voor haar, met de roos voor me uitgestoken, en zei dat ze haar ogen open mocht doen. Toen ze het zag sprong ze meteen in mijn armen, en ik wist het zeker: dat wilde ik elke dag opnieuw meemaken.