Lees de voorgaande delen …
De windvlaag had alles opgeslokt, met uitzondering van één levende ziel. Nog voordat de windvlaag haar kon bereiken had zij een bezoeker. Iemand die op haar capsule alleen had afgestemd, en rechtstreeks tot haar kon spreken en haar antwoorden ontvangen.
“Varna, kun je me horen?” Een bekende, warme stem deed Varna uit haar gedachten opschrikken. Ze keek wild om haar heen, op zoek naar waar het geluid vandaan kwam. Ze dacht eerst dat er nog niks was gebeurd, en dat er iemand naast haar capsule stond, maar na even zoeken vond ze een luidspreker onder haar hoofdkussen. Haar capsule was de enige met deze toevoeging. “Ik heb niet veel tijd, misschien maar enkele minuten. Alsjeblieft, kun je me horen?”
“Ik hoor je Hanna. Ik hoor je, maar ik weet niet of ik je wel wil horen. Waarom heb je geen gedag gezegd? Waarom moest je zo koppig zijn? Waarom moet dit nou weer zo, in plaats van gewoon recht in mijn gezicht?”
“Zusje, lief zusje, ik had geen keus. Ooit zul je dat begrijpen, als ik het hele verhaal kan vertellen, maar voor nu heb ik alleen een vraag. Of, eigenlijk, heb ik alleen een voorstel. Ik heb een weg gevonden. Ik heb een weg waarmee we zeker weten in een ander universum komen en daar kunnen leven. Ik kan jou meenemen, maar niemand meer. Ik kan je ook met rust laten, en dan ga je met de rest mee. Of je kunt met mij mee. Aan jou de keus.”
“Waarom ik? Waarom nu? Mijn hele leven heb je een hekel gehad aan mij. Ik was niet slim genoeg. Ik deed niet hard genoeg mijn best. Ik werd actrice en profiteerde van mijn uiterlijk, in plaats van mij over te geven aan een nuttig bestaan. Dat zijn jouw woorden.”
“Als ik zo’n hekel aan je had, waarom zou ik dan zoveel tijd in je steken? Begrijp het dan. Als iemand zich met jouw leven bemoeit, betekent het dat diegene om jou geeft. Ik wilde voor jou een mooie toekomst. Ik zag in je ogen dat mijn werk jou ook deed verwonderen, ik dacht dat je alleen een extra zetje nodig had om dat zelf ook te zien. Ik geef om je, heb ik altijd gedaan. Er is niemand anders waarmee ik liever samen naar een nieuw bestaan zou gaan. Je bent familie, je bent mijn enige familie, wij moeten bij elkaar blijven.”
Het bleef akelig lang stil aan de andere kant. Het was veel om in één keer op te nemen, en Varna’s gedachten vlogen alle kanten op. Het ene moment wilde ze roepen dat ze ook van haar hield, en dat ze met liefde mee zou gaan. Het andere moment was ze nog boos over al die eenzame jaren, of misschien wel bang, niet wetend wat er aan de andere kant van Hanna’s plan stond. Haar gedachten over Hanna werden in de kiem gesmoord toen ook Varna een wervelwind wild rond haar capsule hoorde waaien, alsmaar harder en harder.
De zon scheen. Helder en licht, een mooie najaarszon. De plek was bezaaid met warme stralen, die allemaal neerdaalden op het groenste gras dat men ooit had gezien. De planten leken hier wel nog veel groter, nog feller gekleurd dan op de aarde. De bomen waren groot, in het bladerdek schuilden vele fluitende vogels, op de takken hupsten eekhoorns. Als je naar de horizon zocht, zouden je ogen al snel een prachtig wolkendek ontmoeten. Een strak blauwe lucht, die de grond raakte bij een even blauwe zee, uitgestrekt tot in de oneindigheid.
En weer ging er een capsule open. Iedereen die op de nieuwe plek belandde had even de tijd nodig om te wennen. De ogen moesten wennen aan licht, het lichaam moest wennen aan zwaartekracht en frisse lucht. Maar iedereen was er op gebrand om zo snel mogelijk uit de capsule te springen. Om op te staan en de nieuwe wereld te ontdekken. Om wakker te worden en hun vrienden en familie weer terug te zien.
Iedereen vraagt elkaar hoe lang ze er al zijn. Hoe lang ze wel niet in die capsule hebben gezeten, en de antwoorden varieerden sterk, al vond men het unaniem veel te lang. Ze vroegen wie ze al hadden gezien, en of iedereen het had gered. Ze vroegen hoe iedereen zich voelde. Sommigen waren doodziek, anderen voelden zich prima, maar iedereen leek het te hebben gered. Zelfs de ouderen leken geen dag te zijn verouderd, en rezen nog levendig uit hun machine.
Ook viel de eensgezinde conclusie dat de nieuwe wereld beter was dan ze ooit hadden kunnen dromen. Misschien kwam het door de lange eenzame tijd in een machine, maar de lucht leek helderder, de natuur nog veel mooier, en de temperatuur nog aangenamer. De stemming kon niet beter, maar er was één prangende vraag; waar is de rest?
Alle mensen uit de grote hal waren samen rond dezelfde plek terecht gekomen, dus het leek logisch dat de rest van het universum samen op hun eigen plekken waren beland. Men probeerde verbinding te maken, maar kreeg niks van de grond. De wetenschappers stelden dat alle apparatuur in deze wereld niet werkte. Een tegenslag, maar ze wisten zeker dat ze de nieuwe regels van deze wereld konden uitvogelen. Wel viel op dat de mensen erg dicht op elkaar terecht waren gekomen, en dus stelde de president van de aarde dat de rest misschien ook dichterbij was dan ze dachten. Een aantal mensen werd aangesteld om alles te verkennen, en zo snel als ze konden begonnen ze in alle richtingen te rennen.
Iedereen omhelsde elkaar, en zelfs de president, die toch normaal gesproken boven de mensen hoort te staan, deelde in deze vreugde. Er was ook verdriet, verdriet over al die tijd die ze van elkaar gescheiden waren. Hier en daar werd een wetenschapper in het gezicht geslagen omdat hij daar niks over had gezegd, maar tot grote problemen leidde het niet. Het was zo’n dag waarop zoveel goeds was gebeurd, dat al het slechte in de wereld niet kon deren.
Totdat er een vreemdeling in de verte verscheen. Een in bruine mantel gehuld figuur kwam vastberaden op de groep mensen af. Zonder wapen, zonder enig vertoon van hostiliteit, kwam deze figuur alsmaar dichterbij. De president wist niet wat te doen. Hij wilde mensen in bescherming nemen, maar vreesde dat het over zou komen alsof ze bang waren. Niemand herkende de figuur, en dat was ook lastig met zijn verhulde gezicht en schaarse aankleding, maar niemand durfde iets te zeggen. Hij dacht dat het misschien een inwoner van de nieuwe wereld was, iemand die er al langer verbleef, en bedacht dat het geen kwaad kon om bevriend te raken.
De vreemdeling kwam tientallen meters voor de groep tot stilstand, maar bleef met zijn hoofd naar de grond gebogen. De president wilde iets vragen, maar hij wist niet op welke manier. Hij wist niet in welke taal, hij wist niet wat deze figuur verwachtte, hij wist niks. Gelukkig begon de vreemdeling uit zichzelf.
“Gegroet, wezens. Ik verwelkom u op deze wereld. Ik ben jarenlang alleen geweest, ik heb misschien wel eeuwen in mijn eentje de bossen en de bergen afgestruind, er is hier niemand behalve ik. Er is plaats genoeg voor iedereen, en ik nodig jullie uit om je eigen plek te vinden.”
“Bedankt, vreemdeling. Als ik vragen mag, hoe noem ik u? En waar komt u vandaan?”
“Ik kan helaas verder niks vertellen. Ik ben jarenlang alleen geweest, en dat wil ik graag zo houden. Er zijn hier wel vaker mensen langs geweest. Elke keer leerde ik ze kennen, deelde met hen speciale en mooie momenten, alleen maar om ze vervolgens te zien vertrekken. Ik wil het mezelf en jullie niet aandoen. Geniet gerust van deze wereld, maar probeer mij niet te zoeken. Ik wil niet gevonden worden.”
“Kunt u ons op z’n minst vertellen waar we zijn? En of iedereen veilig is aangekomen?”
“Jullie hebben alles te denken aan iemand, een heel speciaal iemand, die voor jullie heeft gevochten. Op de laatste momenten heeft diegene gedaan wat juist was, alles gedaan dat in de macht van die persoon lag, en jullie zullen diegene moeten herdenken wanneer jullie beseffen hoe mooi het hier is.”
Nog voor de president verder kon vragen, stortte er ineens een boom naar beneden. Takken braken af en vlogen in alle richtingen, maar gek genoeg raakte niemand gewond, zelfs niet de vogels uit de boom. In de chaos echter wist de vreemdeling weg te komen—niemand had gezien waar hij, of misschien wel zij, heen was.
De president wist meteen wie het was. Het moest Hanna zijn. Wie anders? Zij moet in de laatste momenten nog hebben gewerkt aan een nieuwe technologie, een oplossing voor alle problemen, en daardoor waren ze allemaal veilig overgekomen. Iedereen was het met hem eens, en men besloot een herdenkingsplek op te richten. Een hut werd gebouwd. Een mooie grote hut met houten muren, en een dak bedekt met bladeren. Lange slierten klimop werden verweven tot doeken, en voor de ingang gehangen. En in het hutje kon men hun gedichten en liederen leggen die ze tijdens hun reis hadden geschreven. Enkele muzikanten van Creto besloten zelfs deze liederen tot uitvoering te brengen, en de hele avond werden de hemel en de sterren gevuld met de mooiste, meest hartstochtelijke muziek ooit geschreven.
De heldin kreeg de eer die ze verdiende, en nog nooit waren zo veel mensen samengekomen voor één persoon. Populaties van andere planeten bleken inderdaad op enkele kilometers afstand te zijn geland, en ook zij kwamen met giften en mooie woorden naar de plek. Varna zat de hele avond bij het kampvuur, en kon de tranen deze keer niet bedwingen. Moest ze de mensen vertellen wat er was gebeurd? Had ze misschien toch verkeerd gekozen? Ze wist het niet. Ze stortte in elkaar, en viel tegen de grote schouder van de president in slaap.
In het holst van de nacht was iedereen in slaap gevallen, mens en dier. Het vuur was uit zichzelf tot stilte gemaand, en het gebrek aan technologie zorgde voor een ongewoon pikzwarte nacht. Achter mij hoorde ik ritselende struiken. Er kwam iemand aan, maar ik wist al wel wie het was. Maar één iemand wist waar ik woonde, in deze grot bovenaan de hoogste berg. Maar één iemand wist überhaupt dat ik bestond, en dat moest zo blijven ook. Ik hing mijn bruine mantel aan de kapstok en keek uit over mijn wereld, met de rug nog steeds naar haar toe.
“Ze heeft gekozen om bij hen te blijven, maar dat had je waarschijnlijk al gemerkt. Ik had naar je moeten luisteren, mijn plan had toch nooit kans om te slagen. Ik begrijp het wel.”
“Je hebt je best gedaan, Hanna. Dat heb je altijd gedaan, en dat is de reden dat ik je toentertijd in dienst heb genomen, en nu nog steeds met plezier samenwerk. Zeg eens eerlijk, als je nu nog kon kiezen, was je dan liever bij haar gebleven?”
“Ik denk dat het geen zin heeft om daar over na te denken. Bovendien, ik heb mijn keuze gemaakt. En een keuze is pas iets waard als jij je er aan houdt. Ik geloof in wat jij doet, en ik sta paraat om te helpen, bij het volgende einde, en die daarna, en die daarna.”
“Hanna, je weet wie ik ben, je weet dat ik alles zo terug kan draaien en jou de keuze opnieuw kan laten maken. Wil je dat?”
“Nee, alsjeblieft niet. Ze herdenken mij als een heldin, als niets dan een goed en lief persoon. Ze hebben met z’n allen, miljoenen mensen, samen rond kampvuren gezeten en voor mij gezongen en lieve verhalen vertelt. Dat heb ik graag. Dat heb ik liever, veel liever dan dat mensen echt weten wie ik ben, of dat ik nog steeds de wetenschapper moet spelen. Ik heb dat wel een beetje gehad, de volgende keer ga ik vermomd als superheld denk ik. Of als vos, ik heb altijd al een vos willen zijn. Met van die schattige spitsneusjes, en zachte vacht, en—”
“Je kent de regels Hanna, geen pratende dieren. Wees maar een vos in je eigen tijd. En nee, je mag ook geen huisdier. Weet je nog wat er met de vorige is gebeurd?”
“Ja, daar hoef je me niet steeds aan te herinneren. Het is al erg genoeg dat alles dat ik aanraak sterft. Ik hoef jouw gezeur er niet bij te hebben, en al helemaal niet dat van de mensen die denken dat de dood alleen maar slecht is. Ik zou willen dat er een manier was om dat duidelijk te maken. Om mensen te laten denken dat sterven ook iets goeds kan zijn. Dat lieve mensen die té vroeg sterven, misschien wel op een betere plek terecht komen.”
“Dat weten ze ook wel. Men gelooft waar men in wil geloven, en het maakt mij niet uit of ze in mij geloven, of in wetenschap, of in iets anders. Zolang dat geloof maar in iets goeds wordt omgezet. Ik weet zeker dat jouw zus haar geloof in jou en je goede daden zal omzetten in iets moois.”
“En al die gelovigen dan? Al die mensen die weigerden in capsules te gaan zitten, omdat ze zeiden dat jij ze wel zou redden? Die hebben uren lopen bidden, honderd procent geloofd, en ze hebben het niet gered.”
“Dat is precies mijn punt. Je moet geloof omzetten in daden. Alleen geloof is niet voldoende. Zij hadden de keus, zij kozen verkeerd. Zij vochten niet voor anderen, zij vochten voor zichzelf. Waarom zou ik dan voor hen moeten vechten? Jij hebt jouw goede redenen om jezelf niet te openbaren als de dood, ik heb mijn goede redenen om te doen wat ik doe.”
“Maar had je niet een beetje kunnen helpen? Ik deed mijn best, ja, om de mensen te overtuigen niet allemaal te gaan. Ze hadden samen in één capsule kunnen gaan zitten, ze hadden een selectie kunnen maken, dan had iedereen het gered. Waarom hielp je me niet? Je kunt iedereen toch alles laten denken en doen?”
“Zeg, sinds wanneer heb je zo’n wantrouwen? Je weet toch wat ik doe? Ik kon niet zoveel mensen laten overstappen naar het nieuwe universum, het zou veel te vol raken en de hel zou losbreken. Zij waren toch zo vol van de schoonheid van keuzes maken, de schoonheid van voor anderen zorgen? Dat betekent ook dat je de verkeerde keuze kan maken, en dat betekent ook dat je anderen de kans moet geven om te leven. Als ik elke keer iedereen van universum naar universum laat stappen, zou mijn hele operatie in het honderd lopen. Jij en je zus hadden over kunnen stappen. Maar zeg mij eerlijk; is een wereld waarin jij en je zus als buitenstaander arriveren, en alle andere mensen waar je omgeeft zijn verloren, het waard om in te leven?”
Hanna schudde lichtjes met het hoofd. Ze had deze discussie al vaak gehad, ze had zelfs trucjes uit gehaald om dit einde zo lang mogelijk uit te stellen. Ze was verknocht geraakt aan Varna, en wilde haar niet kwijtraken. Maar ze moest toch ooit leren wat ik al zo lang geleden heb geleerd—als je deze taak hebt, kun je het niet veroorloven een band te krijgen met mensen. Dat gaat te veel pijn doen.
“Ik begrijp het, ik denk dat ik niks meer te zeggen heb. Althans, niks waar jij naar gaat luisteren. Je roept me maar als je me nodig hebt, in de tussentijd ga ik toch weer terug onder de mensen. Misschien als olifant, olifanten zijn ook leuk.”
Ik kon mijn lach niet inhouden. Er was een goede reden dat ik Hanna had gekozen. Haar eindeloze vrolijkheid, optimisme, geloof in het goede en het juiste. Haar eindeloze liefde. Alleen zij zou zo’n taak als deze aankunnen, en alleen zij kon het zo uitvoeren dat de dood niet als de dood voelt. Dat de dood niet het einde is, maar het begin van iets nieuws en iets moois.
“Als je gaat, Hanna, kijk dan nog even goed naar de mensen. Kijk hoe gelukkig ze zijn, kijk hoe fijn het voelt. Ik zal ze maar niet vertellen dat ze in het hiernamaals zijn.”