Header / Cover Image for 'Knagende Praktijken'
Header / Cover Image for 'Knagende Praktijken'

Knagende Praktijken

Er zijn veel dingen om je over op te winden. Misschien ben je boos dat er oorlog wordt gevoerd, of dat je zorgverzekeringspremie wéér omhoog is gegaan, of dat je drie keer op rij net één tiende te laag hebt gehaald en daardoor een extra jaar studie moet doen. Misschien vind je het oneerlijk dat kindjes in Afrika geen schoon drinkwater hebben, en hier in Nederland mensen te pas en te onpas schoon drinkwater weggooien of verspillen. Maar, hoewel dit ernstigere dingen zijn dan wat ik nu ga bespreken, is er niets wat onbewust zo aan je kan knagen als de streken van de hooggeplaatste mannetjes.

Hooggeplaatste mannetjes? Het kunnen ook vrouwen zijn, natuurlijk. (Of kinderen, in extreme gevallen.) Wat ik bedoel zijn mensen die zich toch wel in de bovenste paar procent bevinden qua inkomen en status, en die in minstens dertig besturen, commissies of directies zitten waar ze bakken met geld krijgen door koffie te drinken. Dit zijn vervelende mensen, die vervelende dingen doen. Niet zo vervelend dat je bijvoorbeeld dood gaat, of dakloos raakt, of geforceerd Justin Bieber moet luisteren—maar vervelend genoeg om je een paar dagen boos te maken. Desalniettemin, omdat er ook genoeg hooggeplaatste mensen zijn die gewoon aardig zijn en het beste voor hebben met anderen, zal ik de hooggeplaatste mannetjes vanaf nu “elite” noemen.

Voorbeeld! Iemand die ik goed ken is al jaren directeur van een groot bedrijf met redelijk wat aanzien (zeg X). Ze worden gesubsidieerd door de gemeente, dus ze mogen geen winst maken. Jaar op jaar, echter, maken ze al wel winst. Deels investeren ze dit in nieuwe evenementen en ideeën uitproberen, deels geven ze het netjes af aan de gemeente. Nu is er nog zo’n soortgelijke instantie (zeg Y), maar die draait al jaren verlies, en kost de gemeente dus bakken met geld.

Waarom doen ze geen moeite winst te maken, of nog belangrijker, waarom blijven ze subsidie krijgen dan? Goede vragen. Omdat ze, ik citeer, “de begroting waren vergeten”. Jaja, en in plaats van dat ze hier een soort straf voor krijgen of de subsidie verdwijnt, komt mevrouw Vriendjespolitiek om de hoek en accepteert de gemeente dit argument, en dat was dat.

En natuurlijk kun je zeggen, “dat kan toch gebeuren” of “dat is gewoon aardig van de gemeente”, maar als dit soort dingen jaar na jaar gebeuren is het geen toeval meer. En ik verzeker je, de enige reden dat het werkt is omdat het de “elite” is die aan beide kanten de touwtjes in handen heeft. De persoon die beslist of Y nog subsidie krijgt, is dezelfde persoon die om de zoveel tijd ’s avonds een wijntje drinkt met de directie van Y en onzin praat over bezuiniging, tegenvallende statistieken en barre tijden.

Tweede voorbeeld, gerelateerd aan het eerste! Zoals wel vaker, zijn er elk jaar verkiezingen binnen dit vakgebied. Vrijwel elk jaar is X genomineerd, omdat het veel vooruitstrevende dingen doet. Maar ze hebben maar één keer gewonnen. Ja maar ze kunnen toch niet elk jaar dezelfde laten winnen? Mwah, ja, maar het rare is dat ze wel degelijk meerdere keren dezelfde hebben laten winnen. Nou, dan zijn die toch gewoon objectief beter? Nee, niet echt, zelfs vele andere deelnemers zou ik objectief als beter beschouwen, maar die winnen al helemaal nooit.

Hoe komt het dan, geef het verlossende antwoord! Je raadt het al: dit bedrijf doet allemaal extraatjes voor beoogde juryleden, besteed geld niet aan innovatie maar aan extravagante feesten voor hun vriendjes, en voilà de buit is binnen. De “elite” kiest wie de “elite” zijn, en ze doen er alles aan om elkaar in stand te houden, in plaats van eerlijk en oprecht er het beste van proberen te maken.

En zo zijn er vele voorbeelden. Artsen die zonder een seconde twijfel achter elkaar gaan staan, zelfs als duidelijk is geworden dat eentje meerdere fouten heeft gemaakt. Bestuurders die geld wegmoffelen, zeggen dat ze “niet weten wat er is gebeurd”, en in plaats van wat voor straf of vervolging dan ook, zelf uit een bestuur stappen—en de zaak is afgerond. Mensen die anoniem op internet berichten gaan plaatsen waarin ze mijn vader bekritiseren, en daarbij informatie geven dat bewijst dat ze onder mijn vader werken (of hebben gewerkt), en op die manier geld of salarisverhoging proberen af te dwingen.

Ik zou dit nooit willen. Ik wil geen baan waarin mijn belangrijkste eigenschap is dat ik dermate veel stront uit mijn mond kan laten komen, dat niemand meer luistert en iedereen accepteert dat ik de boel belazer. Ik wil niet naar feestjes en evenementen moeten, en moeten praten met mensen die ik niet mag of zelfs verafschuw, puur en alleen omdat ze in dezelfde belastingschijf zitten. Ik wil niet een veel te hoog salaris en dan nog moeite doen om mensen op te lichten en geld te verdoezelen. Ik wil niet pontificaal achter mensen gaan staan zonder eerst zelf na te denken. Ik wil niet de hele dag op kantoor koffie drinken en een beetje gezellig lopen doen—ik wil iets moois bereiken (en daarna ’s avonds gezellige dingen doen met mensen die ik écht mag)

Dit soort dingen knagen aan mij, en aan vele anderen. Je ontkomt er niet aan, dat is het probleem, en het enige dat je kan doen is zelf op het rechte pad blijven en hopen dat het opvalt. Als ik elk jaar iets prachtigs zou neerzetten (waarbij ik niet zeg dat ik dat kan of van plan ben, overigens), maar altijd naast de hoofdprijs, publiciteit of promotie zou grijpen, dan hoop ik dat anderen het voor me opnemen. Ik hoop dat er dan toch iets van de energie en passie boven komt drijven, en men mij op een andere manier vindt, en ik zo’n groot gevolg krijg dat die “elite” ineens een stuk minder te zeggen hebben.

Het zou mooi zijn. Maar met mooie woorden kom je nergens (behalve in een gedichtenbundel, of met een filosofische quote op zo’n dromerig plaatje van een ondergaande zon), dus mocht je dit lezen, ga tot actie over! De kracht van de “elite” is hun geld, reputatie, en dat ze elkaar in stand houden. De enige manier om van ze te winnen is met zowel kwaliteit als kwantiteit—met z’n alleen de meest geweldige dingen doen.